Uitspraak
21.2046 ZW
OVERWEGINGEN
.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 13 december 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. Appellante, die van 3 februari 2017 tot 3 februari 2018 als analiste/laborante werkte, had een ZW-uitkering ontvangen vanwege zwangerschapsklachten. Het Uwv beëindigde haar uitkering per 5 november 2019, omdat zij in staat werd geacht meer dan 65% van haar maatmaninkomen te verdienen. Appellante was het niet eens met deze beslissing en stelde dat het medisch onderzoek door de verzekeringsartsen onzorgvuldig was en dat haar beperkingen onjuist waren vastgesteld.
De rechtbank had het beroep van appellante ongegrond verklaard, waarbij zij oordeelde dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat de verzekeringsarts voldoende rekening had gehouden met de beperkingen van appellante. In hoger beroep herhaalde appellante haar bezwaren en voegde nieuwe medische stukken toe, maar de Raad oordeelde dat de eerdere beoordeling door het Uwv deugdelijk was gemotiveerd. De Raad concludeerde dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de juistheid van de medische beoordeling en dat de geselecteerde functies passend waren voor appellante.
De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en wees het verzoek van appellante om een onafhankelijk deskundige te benoemen af. De Raad oordeelde dat de FML van 29 augustus 2019 voldoende rekening hield met de beperkingen van appellante en dat de functies die aan het bestreden besluit ten grondslag lagen, medisch gezien geschikt waren.