ECLI:NL:CRVB:2021:3141

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
9 december 2021
Publicatiedatum
14 december 2021
Zaaknummer
20/2091 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de geschiktheid van functies voor appellante in het kader van de Ziektewet na psychische klachten

In deze zaak heeft appellante hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, die haar beroep tegen een besluit van het Uwv ongegrond had verklaard. Appellante, die zich ziek had gemeld met psychische klachten, betwistte de beëindiging van haar Ziektewet-uitkering. De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat het medisch onderzoek door de verzekeringsartsen zorgvuldig is uitgevoerd en dat er geen reden is om te twijfelen aan hun conclusies. Appellante heeft in hoger beroep geen nieuwe medische informatie overgelegd die zou wijzen op een onderschatting van haar beperkingen. De Raad onderschrijft de overwegingen van de rechtbank en concludeert dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat de aan de EZWb ten grondslag gelegde functies medisch geschikt zijn voor appellante. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, en het hoger beroep van appellante wordt afgewezen.

Uitspraak

20.2091 ZW

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van
8 april 2020, 19/5782 ZW (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 9 december 2021
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. K.J. Hoogerwerf, advocaat, hoger beroep ingesteld en een stuk ingediend.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft via videobellen plaatsgevonden op 4 november 2021. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Hoogerwerf. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.H. van Riet.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante is laatstelijk werkzaam geweest als collectantenwerver. Op 17 november 2017 heeft zij zich vanuit een situatie van werkloosheid ziekgemeld met psychische klachten. Het Uwv heeft appellante een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) toegekend.
1.2.
In het kader van een eerstejaars ZW-beoordeling (EZWb) heeft appellante op 27 november 2018 het spreekuur bezocht van een verzekeringsarts. Deze arts heeft appellante belastbaar geacht met inachtneming van de beperkingen die zijn neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 27 november 2018. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellante niet in staat is haar eigen werk te verrichten, vervolgens vier functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen berekend dat appellante nog 100% van haar zogeheten maatmaninkomen zou kunnen verdienen. Bij besluit van 7 december 2018 heeft het Uwv de ZW-uitkering van appellante met ingang van 8 januari 2019 beëindigd, omdat appellante meer dan 65% kan verdienen van het loon dat zij verdiende voordat zij ziek werd. Het bezwaar van appellante tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 30 juli 2019 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat de medische onderzoeken op een zorgvuldige wijze hebben plaatsgevonden. De verzekeringsartsen hebben appellante onderzocht en kennis genomen van de beschikbare medische informatie. Verder hebben de artsen aandacht besteed aan alle door appellante naar voren gebrachte klachten. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor het oordeel dat het Uwv de belastbaarheid van appellante zoals weergegeven in de FML van 27 november 2018 onjuist heeft ingeschat. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat de door appellante in beroep ingezonden stukken, een persoonlijk verslag en een Zorg(behandel)plan van Boba, geen objectiveerbare medische onderbouwing bevatten voor de stelling van appellante dat het Uwv haar psychische beperkingen heeft onderschat. Wat betreft de lichamelijke klachten van appellante heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep overwogen dat sprake is van aspecifieke klachten van het bewegingsapparaat, vooral van de rug. In de FML is dit afdoende ondervangen omdat daarin de zwaarste lichamelijke belasting is uitgesloten. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep toereikend gemotiveerd waarom er geen medische grond is voor het aannemen van een urenbeperking. Hiertoe bestaat geen aanleiding op basis van de medische problematiek bij appellante of het door appellante in beroep ingebrachte Zorg(behandel)plan. Uitgaande van de juistheid van de bij appellante vastgestelde medische beperkingen heeft de rechtbank geen grond gezien voor het oordeel dat de door de arbeidsdeskundige voor appellante geselecteerde functies niet geschikt zijn. De rechtbank heeft appellante niet gevolgd in haar standpunt dat de geselecteerde functies niet passend zijn omdat de werkzaamheden verricht worden in grote ruimtes met veel mensen, veel lawaai en/of te veel prikkels. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat appellante niet beperkt is geacht op deze belastingaspecten en dat zij deze stelling ook niet heeft onderbouwd.
3.1.
In hoger beroep heeft appellante herhaald dat zij als gevolg van haar psychische problematiek, ADHD en een autismespectrumstoornis meer beperkt is dan de verzekeringsartsen hebben aangenomen. Zij ondervindt problemen ten aanzien van het aanbrengen van structuur, concentratie – het medicijn Ritalin heeft dit wel iets verbeterd maar niet volledig – en recuperatie. Deze klachten passen ook bij een autismespectrumstoornis. Appellante moet zich continue overvragen om zich staande te houden. De rechtbank heeft ten onrechte overwogen dat er onvoldoende medisch objectief bewijs is voor de ernst van de door haar ervaren beperkingen. De rechtbank heeft onvoldoende gewicht toegekend aan het door haar in beroep ingezonden Zorg(behandel)plan. Hierin wordt onderbouwd dat haar beperkingen logisch, consistent en plausibel zijn. Ter onderbouwing van haar standpunt heeft appellant in hoger beroep een verklaring van haar coach bij Boba overgelegd. Appellante heeft verder herhaald dat zij beperkt is voor geluidsbelasting, trillingsbelasting, koude en fel licht. Appellante acht zich niet in staat de werkzaamheden behorend bij de voor haar geselecteerde functies te verrichten.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
Op grond van artikel 19aa, eerste lid, van de ZW heeft een verzekerde zonder werkgever, na 52 weken ongeschiktheid tot werken, recht op ziekengeld als zij nog steeds ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid en zij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur. Op grond van artikel 19aa, vijfde lid, van de ZW wordt onder het maatmaninkomen verstaan wat gezonde personen met soortgelijke opleiding en ervaring, ter plaatse waar zij arbeid verrichten of het laatst hebben verricht of in de omgeving daarvan, met arbeid gewoonlijk verdienen. Op grond van artikel 19ab, eerste en derde lid, van de ZW wordt het percentage van het maatmaninkomen dat de verzekerde kan verdienen, bedoeld in artikel 19aa van de ZW, vastgesteld op basis van een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek en wordt onder arbeid als bedoeld in artikel 19aa van de ZW verstaan alle algemeen geaccepteerde arbeid waartoe een verzekerde met zijn krachten en bekwaamheden in staat is. Voor de beoordelingssystematiek waarmee de verdiencapaciteit na het eerste ziektejaar wordt bepaald, wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de huidige uitvoeringssystematiek van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, waarbij aan de hand van geschikte functies wordt vastgesteld of de betrokkene beschikt over resterende verdiencapaciteit (zie de uitspraak van de Raad van 30 december 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:4920).
4.2.
De gronden die appellante in hoger beroep heeft aangevoerd zijn in essentie een herhaling van wat zij bij de rechtbank heeft aangevoerd. Met de rechtbank wordt geoordeeld dat het medisch onderzoek zorgvuldig is verricht en dat er geen aanleiding bestaat om te twijfelen aan de juistheid van de conclusies van de verzekeringsartsen. De overwegingen die de rechtbank aan haar oordeel ten grondslag heeft gelegd, worden onderschreven. Ten aanzien van de door appellante in hoger beroep gestelde beperkingen in verband met ADHD en haar autismespectrumstoornis overweegt de Raad nog het volgende. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft kennis genomen van de in bezwaar ingebrachte informatie van GGZ-Delfland van 29 april 2019. Daarin is beschreven dat bij appellante sprake is van een depressieve stoornis en ADHD en dat medicatie een positief effect heeft en appellante zich beter voelt. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft hieruit geconcludeerd dat appellante door de instelling op medicatie feitelijk minder last heeft van haar klachten dan voorheen. Hoewel ten tijde van het medisch onderzoek in bezwaar door de behandelend sector nog geen autismespectrumstoornis was gediagnosticeerd, hield de verzekeringsarts bezwaar en beroep bij zijn beoordeling rekening met de mogelijkheid dat er sprake was van een autismespectrumstoornis. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft overwogen dat sprake is van lang bestaande aandoeningen en dat appellante er tot dan toe (het moment van de heroverweging in bezwaar) mee heeft kunnen functioneren, zowel in haar arbeidsrol als in haar rol als alleenstaande moeder. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft meegewogen dat er ook geen uitingen zijn van een uitgesproken stemmingsstoornis, zodat er geen reden is om in de rubrieken persoonlijk en sociaal functioneren van de FML meer (of andere) beperkingen aan te nemen dan de verzekeringsarts heeft gedaan. Bij hun onderzoek hebben de artsen geen beperkingen waargenomen ten aanzien van concentratie. Verder is er geen sprake van een aanmerkelijke vertraging van het algehele functioneren, waardoor een beperking voor handelingstempo niet aan de orde is. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep is er verder geen sprake van een stoornis met een relevante invloed op de energetische belastbaarheid of een stoornis die aanleiding geeft voor beperkingen ten aanzien van koude, trillingsbelasting, geluidsbelasting en fel licht. De Raad ziet geen aanleiding dit standpunt voor onjuist te houden. Appellante heeft in (hoger) beroep geen medische informatie overgelegd die aanknopingspunten bevat dat haar beperkingen zijn onderschat. Het door appellante in beroep ingebrachte Zorg(behandel)plan is opgesteld binnen een ander beoordelingskader en ziet daarnaast op een periode na de datum in geding. Verder onderbreekt een verslag van een onderliggend medisch onderzoek. De in hoger beroep ingezonden verklaring van de coach van appellante bij Boba stemt inhoudelijk overeen met de inhoud van het Zorg(behandel)plan en bevat geen aanknopingspunten dat appellante meer beperkt is op de datum in geding.
4.3.
De rechtbank wordt ook gevolgd in haar oordeel dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat de aan de EZWb ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht geschikt zijn voor appellante. De overwegingen die de rechtbank aan haar oordeel ten grondslag heeft gelegd, worden onderschreven.
4.4.
Overweging 4.2 en 4.3 leiden tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door F.M. Rijnbeek, in tegenwoordigheid van M.C.G. van Dijk als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 9 december 2021.
(getekend) F.M. Rijnbeek
(getekend) M.C.G. van Dijk