ECLI:NL:CRVB:2021:3142

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
9 december 2021
Publicatiedatum
14 december 2021
Zaaknummer
21/448 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van ZW-uitkering na medisch onderzoek en arbeidsongeschiktheidseisen

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 9 december 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Gelderland. De appellant, die zich ziek had gemeld vanwege een huidaandoening en psychische klachten, had hoger beroep ingesteld tegen de beëindiging van zijn ZW-uitkering door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). De rechtbank had het beroep van de appellant ongegrond verklaard, waarbij werd vastgesteld dat het Uwv voldoende medisch onderzoek had verricht en dat de appellant in staat was om meer dan 65% van zijn maatmaninkomen te verdienen.

De Raad heeft de argumenten van de appellant in hoger beroep beoordeeld, waarin hij stelde dat hij volledig arbeidsongeschikt was door zijn huidaandoening en psychische klachten. De Raad oordeelde dat het Uwv de medische belastbaarheid van de appellant correct had vastgesteld en dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de conclusies van de verzekeringsartsen. De Raad bevestigde dat de appellant niet voldoende nieuwe medische gegevens had overgelegd die de eerdere conclusies konden weerleggen.

De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de uitspraak van de rechtbank. Tevens werd het verzoek van de appellant om schadevergoeding afgewezen, en er werd geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd openbaar uitgesproken door I.M.J. Hilhorst-Hagen, met L. Winters als griffier.

Uitspraak

21.448 ZW

Datum uitspraak: 9 december 2021
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van
23 december 2020, 20/1767 (aangevallen uitspraak) en uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. F.E. van Nisselrooij, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Desgevraagd heeft het Uwv een reactie van een verzekeringsarts bezwaar en beroep ingediend.
Appellant heeft nadien nog medische stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 oktober 2021. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Van Nisselrooij. Het Uwv heeft zich via beeldbellen laten vertegenwoordigen door drs. H. ten Brinke.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is laatstelijk werkzaam geweest als operator. Op 28 november 2018 heeft hij zich ziek gemeld vanwege een huidaandoening. Daarnaast heeft appellant psychische klachten. Het Uwv heeft appellant in aanmerking gebracht voor ziekengeld op grond van de Ziektewet (ZW).
1.2.
In het kader van een eerstejaars ZW-beoordeling (EZWb) heeft een verzekeringsarts appellant op 28 oktober 2019 gezien. Deze arts heeft appellant belastbaar geacht met inachtneming van de beperkingen die zijn neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 28 oktober 2019. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellant niet in staat is zijn eigen werk te verrichten, vervolgens vier functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen berekend dat appellant nog 80,90% van zijn zogeheten maatmaninkomen zou kunnen verdienen. Het Uwv heeft bij besluit van 25 november 2019 vastgesteld dat appellant met ingang van 28 december 2019 geen recht meer heeft op ziekengeld, omdat hij meer dan 65% kan verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij ziek werd.
1.3.
Het Uwv heeft het bezwaar van appellant tegen het besluit van 25 november 2019 bij besluit van 17 februari 2020 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit ligt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep ten grondslag.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien aan de juistheid van de medische belastbaarheid te twijfelen. Er is (dossier)onderzoek gedaan en de beschikbare medische informatie is bij de beoordeling betrokken. De rechtbank heeft overwogen dat de door appellant in beroep overgelegde medische stukken door het Uwv terecht niet als nieuwe medische gegevens zijn beschouwd. Deze medische stukken betreffen een ongedateerde brief van de huisarts met een uitdraai van het medisch dossier en verschillende brieven van zijn behandelend specialisten. Veel van die medische informatie is reeds bekende informatie die door de verzekeringsartsen is meegenomen in de beoordeling. Een ander deel van die informatie heeft betrekking op de periode voor of na de datum in geding. Uit die informatie blijkt dat de huidaandoening van appellant na de datum in geding is gevorderd naar een volgend stadium. Over de psychische problematiek is in die informatie te lezen dat appellant niet gemotiveerd was om therapie te volgen. De in beroep overgelegde medische stukken leiden dus evenmin tot twijfel aan de juistheid van de conclusies van de verzekeringsartsen. Het Uwv heeft voldoende gemotiveerd dat de belasting in de geduide functies de medische belastbaarheid van appellant niet overschrijdt.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat hij als gevolg van de huidkanker, de overige fysieke problemen en zijn psychische klachten volledig arbeidsongeschikt is. Appellant meent dat hij voldoende medische stukken heeft ingediend ter onderbouwing van zijn standpunt dat hij ernstiger beperkt is dan het Uwv heeft aangenomen. Hij heeft de Raad verzocht een deskundigenonderzoek te laten verrichten.
3.2.
Het Uwv heeft, onder verwijzing naar het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 9 september 2021, verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van artikel 19aa, eerste lid, van de ZW heeft een verzekerde zonder werkgever, na 52 weken ongeschiktheid tot werken, recht op ziekengeld als hij nog steeds ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid en hij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur. Op grond van artikel 19aa, vijfde lid, van de ZW wordt onder het maatmaninkomen verstaan hetgeen gezonde personen met soortgelijke opleiding en ervaring, ter plaatse waar hij arbeid verricht of het laatst heeft verricht, of in de omgeving daarvan met arbeid gewoonlijk verdienen. Op grond van artikel 19ab, eerste en derde lid, van de ZW wordt het percentage van het maatmaninkomen dat de verzekerde kan verdienen, bedoeld in artikel 19aa van de ZW, vastgesteld op basis van een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek en wordt onder arbeid als bedoeld in artikel 19aa van de ZW verstaan alle algemeen geaccepteerde arbeid waartoe een verzekerde met zijn krachten en bekwaamheden in staat is. Voor de beoordelingssystematiek waarmee de verdiencapaciteit na het eerste ziektejaar wordt bepaald, wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de huidige uitvoeringssystematiek van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, waarbij aan de hand van geschikte functies wordt vastgesteld of de betrokkene beschikt over resterende verdiencapaciteit (zie de uitspraak van de Raad van 30 december 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:4920).
4.2.
Het oordeel van de rechtbank dat de verzekeringsartsen een zorgvuldig medisch onderzoek hebben verricht, wordt onderschreven. Met juistheid heeft de rechtbank geoordeeld dat er geen aanleiding bestaat om te twijfelen aan de conclusies van de verzekeringsartsen. Het Uwv heeft met de rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van
14 februari 2020 en van 9 september 2021 deugdelijk gemotiveerd dat in de FML van
28 oktober 2019 voldoende rekening is gehouden met de beperkingen van appellant.
4.3.1.
Ten aanzien van de geclaimde rugklachten is van belang dat de verzekeringsarts bij het lichamelijk onderzoek op 28 oktober 2019 geen andere afwijkingen dan wat stijfheid heeft vastgesteld. De verzekeringsarts zag op medische gronden dan ook geen redenen om appellant fysiek te beperken. Uit de door appellant in hoger beroep ingediende informatie van neuroloog P.B. de Roos van 15 februari 2021 kan niet worden opgemaakt dat er een hernia is vastgesteld. De huisarts benoemt dat er geen eensluidend oordeel is over het bestaan van een HNP lumbaal. Gelet hierop zijn er geen aanknopingspunten voor twijfel aan het standpunt van het Uwv dat de lichamelijke belasting niet beperkt is.
4.3.2.
De verzekeringsarts heeft vanwege het feit dat appellant behandeld wordt voor angstklachten en somberheid de psychische belastbaarheid als beperkt ingeschat, maar slechts in milde mate. Vanwege het slechte slapen is appellant beperkt ten aanzien van ploegendiensten en 's nachts werken. Uit informatie van de behandelend psychiater van
9 januari 2020 kan worden opgemaakt dat appellant is ingesteld op medicatie en dat dit tot vermindering van de klachten heeft geleid. Er zijn geen medische stukken waaruit kan worden opgemaakt dat er sprake is van zwaardere beperkingen ten aanzien van de psyche dan in de FML van 28 oktober 2019 is neergelegd. Dat appellant zich veel zorgen maakt over zijn zoon, zoals hij ter zitting heeft verteld, is begrijpelijk maar leidt niet tot een ander oordeel.
4.3.3.
Bekend is dat appellant aan de huidziekte folliculotrope mycosis fungoides lijdt. De verzekeringsarts heeft opgemerkt dat appellant over het hele lijf donkere vlekken en littekens heeft. Gezien de wondjes is appellant beperkt ten aanzien van nat werk en werk met chemicaliën. In het rapport van 9 september 2021 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep, in reactie op de door appellant in beroep ingediende informatie van de dermatoloog, te kennen gegeven dat deze huidziekte goed behandelbaar is met hormoonzalf en lichttherapie. Opgemerkt is dat er geen sprake is van open huidwonden, en dat de huidaandoening met name rond haarfollikels (wenkbrauwen, behaarde hoofdhuid) speelt. Tot het aannemen van meer beperkingen ten aanzien van de huid en met name handgebruik leidt de nieuwe informatie dan ook niet. Met de in hoger beroep ingediende informatie van de dermatoloog van 27 september 2019 wil appellant aantonen dat de aandoening niet alleen in het gelaat, maar over het hele lijf zit. Nu dit door de verzekeringsarts op 28 oktober 2019 al was vastgesteld, geeft deze informatie geen aanleiding voor twijfel aan de beperkingen die zijn gesteld in verband met de huidziekte.
4.4.
Omdat de noodzakelijke twijfel aan de juistheid van de medische beoordeling van het Uwv ontbreekt, wordt het verzoek van appellant om een onafhankelijk deskundige te benoemen afgewezen.
4.5.
De rechtbank wordt ook gevolgd in haar oordeel dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat de aan de EZWb ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht geschikt zijn voor appellant.
4.6.
De overwegingen in 4.2 tot en met 4.5 leiden tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd. Bij deze uitkomst is er geen grond voor de door appellant gevraagde schadevergoeding.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- wijst het verzoek om vergoeding van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door I.M.J. Hilhorst-Hagen, in tegenwoordigheid van L. Winters als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 9 december 2021.
(getekend) I.M.J. Hilhorst-Hagen
(getekend) L. Winters