ECLI:NL:CRVB:2021:3177
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging ziekengeld en recht op WIA-uitkering na niet vervulde wachttijd
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 15 december 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van het ziekengeld van appellant en de afwijzing van zijn aanvraag voor een WIA-uitkering. Appellant, die zich op 1 mei 2017 ziek meldde met lichamelijke en psychische klachten, had recht op ziekengeld op basis van de Ziektewet (ZW). Het Uwv had vastgesteld dat appellant niet meer recht had op ziekengeld per 30 juni 2018, omdat hij meer dan 65% van zijn maatmaninkomen kon verdienen. Dit besluit werd later door het Uwv bevestigd, maar appellant was het hier niet mee eens en ging in beroep.
De rechtbank Limburg verklaarde het beroep van appellant ongegrond, waarbij werd geoordeeld dat het onderzoek door het Uwv voldoende zorgvuldig was en dat de medische beoordeling niet onjuist was. Appellant had zijn stelling dat hij het niet eens was met de medische beoordeling niet met nadere stukken onderbouwd. In hoger beroep voerde appellant aan dat zijn visus niet was onderzocht, maar de Raad oordeelde dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende had gemotiveerd dat appellant met een bril een vrijwel normale visus had en dat er geen reden was om aanvullende beperkingen aan te nemen.
De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat appellant de wachttijd van 104 weken, die op 1 mei 2017 was aangevangen, niet had vervuld. Hierdoor had hij geen recht op een WIA-uitkering per 29 april 2019. De Centrale Raad van Beroep concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de aangevallen uitspraak, zonder veroordeling in de proceskosten.