ECLI:NL:CRVB:2021:3181
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake arbeidsongeschiktheid en WIA-uitkering
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 16 december 2021 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de beslissing van het Uwv met betrekking tot zijn WIA-uitkering. Appellant, die sinds 4 september 2013 als docent scheikunde arbeidsongeschikt is, heeft in hoger beroep aangevoerd dat het medisch onderzoek door de verzekeringsartsen niet zorgvuldig is geweest en dat hij geen eerlijk proces heeft gehad zonder benoeming van een onafhankelijke medisch deskundige. De Raad heeft deze stellingen verworpen en geoordeeld dat het onderzoek door de verzekeringsartsen zorgvuldig is uitgevoerd. De rechtbank heeft eerder geoordeeld dat appellant op de datum in geding, 10 mei 2016, niet voldeed aan de criteria voor 'geen benutbare mogelijkheden'. De Raad onderschrijft dit oordeel en stelt vast dat appellant niet voldoende heeft onderbouwd dat hij op die datum psychisch niet zelfredzaam was. De Raad concludeert dat de verzekeringsartsen voldoende gemotiveerd hebben dat appellant, ondanks zijn psychische klachten, in staat was om te werken en dat de geselecteerde functies medisch geschikt zijn. Het hoger beroep van appellant wordt dan ook afgewezen en de aangevallen uitspraak wordt bevestigd.