In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 22 december 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van de ANW-uitkering van appellante. De Sociale Verzekeringsbank (Svb) had op basis van een advies van het UWV vastgesteld dat appellante voor minder dan 45% arbeidsongeschikt was. Appellante had zich eerder arbeidsongeschikt gemeld en ontving een nabestaandenuitkering na het overlijden van haar echtgenoot. De Svb beëindigde de uitkering toen haar jongste kind de leeftijd van achttien jaar bereikte. Appellante was het niet eens met de beslissing van de Svb en stelde dat zij meer beperkingen had dan in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) waren vastgelegd. De Raad heeft de medische rapporten en de FML beoordeeld en geconcludeerd dat de Svb terecht had vastgesteld dat appellante geen recht had op een nabestaandenuitkering ingevolge de ANW. De Raad volgde het advies van de door hen ingeschakelde deskundige en oordeelde dat de FML een juiste weergave was van de beperkingen van appellante. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de Svb in de proceskosten van appellante werd veroordeeld. Tevens werd schadevergoeding toegekend wegens overschrijding van de redelijke termijn, waarbij de Raad oordeelde dat de redelijke termijn met drie jaar was overschreden.