ECLI:NL:CRVB:2021:557
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering WIA-uitkering op basis van medisch onderzoek en arbeidsongeschiktheid
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 11 maart 2021 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen de weigering van het Uwv om haar een WIA-uitkering toe te kennen. Appellante, die zich op 2 februari 2016 ziek meldde met lichamelijke en psychische klachten, had eerder een aanvraag ingediend op basis van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Het Uwv had vastgesteld dat zij met ingang van 30 januari 2018 minder dan 35% arbeidsongeschikt was, wat leidde tot de weigering van de uitkering. De rechtbank Amsterdam had het beroep van appellante tegen deze beslissing ongegrond verklaard, waarna zij in hoger beroep ging.
De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het medisch onderzoek door het Uwv zorgvuldig was uitgevoerd. De verzekeringsarts had appellante onderzocht en een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) opgesteld, waarin beperkingen waren vastgesteld. De Raad concludeerde dat de door het Uwv geselecteerde functies passend waren voor appellante, en dat er geen reden was om te twijfelen aan de juistheid van de vastgestelde beperkingen. Appellante had aangevoerd dat haar beperkingen waren onderschat en dat er sprake was van het Carpaal Tunnel Syndroom, fibromyalgie, en PTSS. Echter, de Raad oordeelde dat de verzekeringsarts voldoende rekening had gehouden met deze klachten en dat de medische grondslag van het besluit deugdelijke was.
Het verzoek van appellante om een onafhankelijke deskundige te benoemen werd afgewezen, omdat zij voldoende gelegenheid had gehad om haar standpunten te onderbouwen met medische stukken. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep niet slaagde. De uitspraak werd openbaar gemaakt op 11 maart 2021.