ECLI:NL:CRVB:2021:589
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid hoger beroep wegens gebrek aan procesbelang in WIA-zaak
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 17 maart 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Limburg. De appellant, die als bakker werkte, was uitgevallen door een val van een ladder en had een WIA-uitkering aangevraagd. Het Uwv had vastgesteld dat de appellant per 18 september 2014 geen recht had op een uitkering, omdat zijn arbeidsongeschiktheid minder dan 35% was. Na een aantal procedures en herbeoordelingen, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid fluctuaties vertoonde, werd de WIA-uitkering uiteindelijk per 15 mei 2017 ingetrokken.
De Raad oordeelde dat de appellant geen procesbelang meer had bij het hoger beroep, omdat hij geen hogere uitkering kon verkrijgen dan hij al had ontvangen. De Raad stelde vast dat de appellant vanaf de toekenning van de WIA-uitkering tot aan de intrekking feitelijk een uitkering had ontvangen op basis van een arbeidsongeschiktheidspercentage van 80 tot 100%. De claim voor een IVA-uitkering die de appellant ter zitting had ingediend, werd als tardief beschouwd, omdat deze niet tijdig was ingediend en de beëindiging van de uitkering in rechte vaststond.
De Centrale Raad van Beroep verklaarde het hoger beroep niet-ontvankelijk en wees erop dat er geen aanleiding was voor een proceskostenvergoeding, aangezien de rechtbank al een proceskostenveroordeling had uitgesproken. De uitspraak werd gedaan door E.W. Akkerman, met A.L.K. Dagmar als griffier.