ECLI:NL:CRVB:2021:76
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de zorgvuldigheid van het verzekeringsgeneeskundig onderzoek en de geschiktheid van appellant voor de functie van wikkelaar
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 13 januari 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De appellant, die als schilder werkzaam was, had zich ziek gemeld met hartklachten en ontving ziekengeld op basis van de Ziektewet. Het Uwv had vastgesteld dat hij per 30 april 2016 geen recht meer had op ziekengeld, omdat hij meer dan 65% van zijn loon kon verdienen. Appellant had echter opnieuw ziek gemeld en stelde dat zijn beperkingen waren onderschat. De rechtbank had het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard, en appellant ging in hoger beroep.
De Raad oordeelde dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd. Er was geen reden om aan te nemen dat appellant in een ongelijke positie was terechtgekomen of dat hij belemmeringen had ondervonden bij het onderbouwen van zijn standpunt. De overwegingen van de rechtbank over de medische beoordeling werden onderschreven. Appellant had geen nieuwe medische gegevens ingebracht die aanleiding gaven tot twijfel aan de conclusies van de verzekeringsarts. De Raad concludeerde dat er geen reden was om een onafhankelijk deskundige in te winnen en dat het hoger beroep niet slaagde. De aangevallen uitspraak werd bevestigd.
De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldigheid in de besluitvorming van het Uwv en de rol van medische rapporten in de beoordeling van de geschiktheid van een appellant voor werk. De Raad bevestigde dat de appellant op de datum in geding in staat was om de functie van wikkelaar te vervullen, ondanks zijn medische klachten.