ECLI:NL:CRVB:2021:76

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
13 januari 2021
Publicatiedatum
13 januari 2021
Zaaknummer
19/2721 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de zorgvuldigheid van het verzekeringsgeneeskundig onderzoek en de geschiktheid van appellant voor de functie van wikkelaar

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 13 januari 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De appellant, die als schilder werkzaam was, had zich ziek gemeld met hartklachten en ontving ziekengeld op basis van de Ziektewet. Het Uwv had vastgesteld dat hij per 30 april 2016 geen recht meer had op ziekengeld, omdat hij meer dan 65% van zijn loon kon verdienen. Appellant had echter opnieuw ziek gemeld en stelde dat zijn beperkingen waren onderschat. De rechtbank had het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard, en appellant ging in hoger beroep.

De Raad oordeelde dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd. Er was geen reden om aan te nemen dat appellant in een ongelijke positie was terechtgekomen of dat hij belemmeringen had ondervonden bij het onderbouwen van zijn standpunt. De overwegingen van de rechtbank over de medische beoordeling werden onderschreven. Appellant had geen nieuwe medische gegevens ingebracht die aanleiding gaven tot twijfel aan de conclusies van de verzekeringsarts. De Raad concludeerde dat er geen reden was om een onafhankelijk deskundige in te winnen en dat het hoger beroep niet slaagde. De aangevallen uitspraak werd bevestigd.

De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldigheid in de besluitvorming van het Uwv en de rol van medische rapporten in de beoordeling van de geschiktheid van een appellant voor werk. De Raad bevestigde dat de appellant op de datum in geding in staat was om de functie van wikkelaar te vervullen, ondanks zijn medische klachten.

Uitspraak

19.2721 ZW

Datum uitspraak: 13 januari 2021
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van
23 mei 2019, 18/6997 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. G.P. Geelkerken, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Onder toepassing van artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is een onderzoek ter zitting achterwege gebleven, waarna de Raad het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, van de Awb heeft gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is laatstelijk werkzaam geweest als schilder voor gemiddeld 26,74 uur per week. Op 25 maart 2015 heeft hij zich ziek gemeld met hartklachten. Het Uwv heeft appellant in aanmerking gebracht voor ziekengeld op grond van de Ziektewet (ZW).
1.2.
In het kader van een eerstejaars ZW-beoordeling (EZWb) heeft een verzekeringsgeneeskundig onderzoek en een arbeidskundig onderzoek plaatsgevonden. Vervolgens heeft het Uwv bij besluit van 21 maart 2016 vastgesteld dat appellant per
30 april 2016 geen recht meer heeft op ziekengeld, omdat hij meer dan 65% kon verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij ziek werd. Appellant werd niet meer in staat geacht tot het verrichten van zijn arbeid als schilder, maar wel tot het vervullen van diverse andere functies.
1.3.
Het Uwv heeft appellant per 2 mei 2016 in aanmerking gebracht voor een uitkering op grond van de Werkloosheidswet. Appellant heeft zich op 11 mei 2017 opnieuw ziek gemeld met toegenomen hartklachten en een stemmingsstoornis. In verband hiermee heeft hij op 2 juli 2018 het spreekuur bezocht van een verzekeringsarts. Deze arts heeft geconstateerd dat ten opzichte van de beoordeling per 30 april 2016 sprake is van toegenomen beperkingen. De arbeidsdeskundige heeft appellant geschikt geacht voor een van de in het kader van de EZWb geselecteerde functies. Vervolgens heeft het Uwv bij besluit van 12 juli 2018 vastgesteld dat appellant per 16 juli 2018 geen recht meer heeft op ziekengeld. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 18 september 2018 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit liggen een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 14 september 2018 en van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 17 september 2018 ten grondslag. Appellant wordt in staat geacht de functie wikkelaar uit te voeren.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geen aanknopingspunten gezien voor het oordeel dat het medisch onderzoek onzorgvuldig of onvolledig is geweest. Dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep alleen dossieronderzoek heeft verricht maakt het onderzoek niet onzorgvuldig, mede gelet op de uitgebreide informatie van de behandelaars van appellant. Het medisch oordeel is toereikend onderbouwd en de klachten van appellant zijn niet onderschat. De door appellant in beroep overgelegde informatie werpt geen ander licht op de zaak. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft toereikend onderbouwd dat de functie wikkelaar nog steeds passend is.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant met verwijzing naar de uitspraak van de Raad van 30 juni 2017 (ECLI:NL:CRVB:2017:2226), aangevoerd dat het onderzoek onzorgvuldig is geweest en dat hij onvoldoende gelegenheid heeft gehad om weerwoord te bieden aan wat de verzekeringsartsen hebben gesteld. Er is onvoldoende rekening gehouden met het hartfalen en de psychische klachten. De voorgestelde functies zijn fysiek te zwaar, het kan op de werkplek te koud of te warm worden en de functies brengen tijdsdruk mee. Er is een ingrijpende hartoperatie ingepland.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van artikel 19, eerste en vierde lid, van de ZW heeft een verzekerde bij ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebreken, recht op ziekengeld. Volgens vaste rechtspraak van de Raad wordt onder “zijn arbeid” verstaan de laatstelijk voor de ziekmelding verrichte arbeid. Deze regel lijdt in dit geval in zoverre uitzondering dat, wanneer de verzekerde na 52 weken ziekengeld te hebben ontvangen, blijvend ongeschikt is voor zijn oude werk en niet in enig werk heeft hervat, als maatstaf geldt gangbare arbeid, zoals die nader is geconcretiseerd bij de EZWb. Het gaat daarbij om elk van deze functies afzonderlijk, zodat het voldoende is wanneer de hersteldverklaring wordt gedragen door ten minste een van de geselecteerde functies (zie de uitspraak van de Raad van 22 maart 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:1225).
4.2.
In geschil is of appellant op 16 juli 2018 in staat was de functie van wikkelaar te vervullen. Bij de beoordeling daarvan is – mede – van belang of appellant voldoende gelegenheid heeft gehad om weerwoord te bieden aan wat van de verzekeringsartsen hebben gesteld en of er aanleiding is advies in te winnen van een onafhankelijk deskundige.
4.3.
In zijn onder 3.1 bedoelde uitspraak van 30 juni 2017 is de Raad, mede op grond van de uitspraak van het EHRM in de zaak Korošec, tot het oordeel gekomen dat bij de beoordeling van de medische rapporten die zijn opgesteld door verzekeringsartsen van het Uwv, een beoordeling door de rechter in drie stappen als uitgangspunt wordt genomen, namelijk de zorgvuldigheid van de besluitvorming (stap 1), equality of arms (stap 2) en de inhoudelijke beoordeling (stap 3). Voor deze zaak betekent dat het volgende.
Stap 1: zorgvuldigheid van de besluitvorming
4.4.
Het verzekeringsgeneeskundig onderzoek dat aan het bestreden besluit ten grondslag is gelegd is zorgvuldig geweest. De verzekeringsarts heeft anamnese en dagverhaal afgenomen, lichamelijk en psychisch onderzoek verricht en de aanwezige informatie van de behandelend sector bij de beoordeling betrokken. Hij heeft meer beperkingen aangenomen dan bij de EZWb, namelijk ook in de rubrieken persoonlijk en sociaal functioneren, aanpassing aan fysieke omgevingseisen en werktijden. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft daarnaast rekening gehouden met de in bezwaar overgelegde informatie van de cardioloog. Gelet op het onderzoek door de primaire verzekeringsarts en de beschikbare medische informatie, maakt het ontbreken van een spreekuur bij de verzekeringsarts bezwaar en beroep het onderzoek niet onzorgvuldig. In een rapport van 1 april 2019 is de verzekeringsarts bezwaar en beroep ingegaan op de door appellant in beroep overgelegde brieven van zijn behandelaars.
Stap 2: equality of arms
4.5.
Appellant wordt niet gevolgd in zijn stelling dat hij in deze procedure in een ongelijke positie is terechtgekomen. Er is geen reden om aan te nemen dat appellant belemmeringen heeft ondervonden bij de onderbouwing van zijn standpunt dat het Uwv zijn beperkingen heeft onderschat. Vastgesteld wordt dat het dossier naast rapporten van de artsen van het Uwv ook informatie bevat van de behandelaars van appellant (cardioloog, verpleegkundige hartrevalidatie, neuroloog, SEH), waarin onderzoeksbevindingen zijn opgenomen. Al deze stukken bevatten relevante informatie over de lichamelijke en psychische klachten van appellant omstreeks de datum in geding. Niet kan worden gezegd dat deze stukken naar hun aard niet geschikt zijn om twijfel te zaaien over de beoordeling door het Uwv. Dat appellant belemmeringen heeft ondervonden bij het overleggen van medische informatie die een ander licht op de zaak kan werpen dan het Uwv daarover heeft doen schijnen en in die zin in bewijsnood is komen te verkeren, is niet gebleken. Ook is niet aannemelijk dat medische informatie heeft ontbroken waardoor de rechter geen goed beeld van de beperkingen van appellant heeft kunnen krijgen.
Stap 3: inhoudelijke beoordeling
4.6.
De overwegingen van de rechtbank over de medische beoordeling worden onderschreven. Appellant wordt niet gevolgd in zijn standpunt dat zijn beperkingen zijn onderschat. Uit de inzichtelijke en toereikend gemotiveerde rapporten van de artsen van het Uwv blijkt dat met alle medisch te objectiveren klachten rekening is gehouden bij het vaststellen van de belastbaarheid van appellant. Daarbij is informatie van de behandelend sector meegewogen. Appellant heeft in hoger beroep geen nieuwe medische gegevens ingebracht die reden geven tot twijfel aan de conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Dat appellant op de wachtlijst staat voor een hartoperatie betekent niet dat hij op 16 juli 2018 niet zou kunnen werken. Uit het dossier blijkt dat, in verband met een verslechtering van de medische situatie na die datum, aan hem per 4 februari 2019 weer een ZW-uitkering is toegekend.
4.7.
Uit de overwegingen 4.4 tot en met 4.6 volgt dat er geen reden is om het advies van een onafhankelijke deskundige in te winnen.
4.8.
De overwegingen 4.2 tot en met 4.6 leiden tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door I.M.J. Hilhorst-Hagen, in tegenwoordigheid van M. Géron als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 13 januari 2021.
(getekend) I.M.J. Hilhorst-Hagen
(getekend) M. Géron