ECLI:NL:CRVB:2021:789
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de arbeidsongeschiktheid en de beëindiging van de Ziektewet-uitkering van appellant
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 8 april 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. Appellant, die zich op 20 oktober 2016 ziek had gemeld als orderpikker, had in hoger beroep aangevoerd dat zijn beperkingen waren onderschat en dat hij niet in staat was om de geselecteerde functies te vervullen. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de verzekeringsartsen voldoende rekening hadden gehouden met de medische problematiek van appellant en dat de arbeidskundige beoordeling juist was. De Raad bevestigde dit oordeel en oordeelde dat de gronden die appellant in hoger beroep aanvoerde, in essentie een herhaling waren van de eerder ingediende gronden. De Raad concludeerde dat er geen reden was om de conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet te volgen. De Raad oordeelde dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de aangevallen uitspraak van de rechtbank. De uitspraak werd gedaan in het openbaar, met de griffier D.S. Barthel aanwezig.