ECLI:NL:CRVB:2021:823
Centrale Raad van Beroep
- Schadevergoedingsuitspraak
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep over de weigering van maatwerkvoorziening begeleiding op grond van de Wmo 2015 en schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, waarin de rechtbank het beroep tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Breda ongegrond heeft verklaard. Appellante had verzocht om een maatwerkvoorziening voor begeleiding op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015), maar het college weigerde dit, stellende dat de ondersteuning die haar partner biedt, de gebruikelijke hulp niet overstijgt. De rechtbank oordeelde dat het college op goede gronden had geweigerd de maatwerkvoorziening te verstrekken, omdat de door de partner geboden begeleiding niet als intensieve ondersteuning kan worden aangemerkt.
In hoger beroep heeft appellante betoogd dat de begeleiding door haar partner de gebruikelijke hulp overstijgt. De Raad voor de Rechtspraak heeft echter geoordeeld dat de beroepsgrond van appellante niet slaagt. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat de aansturing door de partner van appellante, zoals het ophangen van briefjes met taken en het regelmatig bellen om te controleren, niet meer is dan wat redelijkerwijs van een partner verwacht mag worden.
Daarnaast heeft appellante verzocht om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn in de procedure. De Raad heeft vastgesteld dat de redelijke termijn met afgerond 12 maanden is overschreden, wat leidt tot een schadevergoeding van in totaal € 1.000,-. De vergoeding wordt verdeeld tussen het college en de Staat der Nederlanden, waarbij het college € 83,33 en de Staat € 916,67 moet betalen. Tevens zijn de proceskosten van appellante toegewezen aan beide partijen.