ECLI:NL:CRVB:2021:837

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
12 april 2021
Publicatiedatum
14 april 2021
Zaaknummer
18/6513 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van ZW-uitkering na medisch onderzoek door Uwv

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 12 april 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van de ZW-uitkering van appellant. Appellant, die zich op 21 juni 2016 ziek meldde na een auto-ongeval, ontving ziekengeld op basis van de Ziektewet. Na een medisch onderzoek door verzekeringsartsen van het Uwv, werd vastgesteld dat appellant in staat was om meer dan 65% van zijn maatmaninkomen te verdienen, wat leidde tot de beëindiging van zijn uitkering per 20 augustus 2017. Appellant was het niet eens met deze beslissing en stelde dat zijn medische beperkingen, vooral na meerdere operaties aan zijn rechterelleboog, niet goed waren ingeschat. Hij verzocht om de inschakeling van een onafhankelijke deskundige en betwistte de geschiktheid van de geselecteerde functies. De rechtbank Gelderland had eerder het beroep van appellant ongegrond verklaard, en de Centrale Raad van Beroep heeft deze uitspraak bevestigd. De Raad oordeelde dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat er geen reden was om te twijfelen aan de conclusies van de verzekeringsartsen. De door appellant ingebrachte medische stukken bevatten geen nieuwe informatie die de eerdere conclusies zou kunnen weerleggen. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank.

Uitspraak

18.6513 ZW

Datum uitspraak: 12 april 2021
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van
21 november 2018, 18/909 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. H.H. Jansen, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend en desgevraagd gereageerd op de door appellant ingebrachte stukken.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 maart 2021. Appellant is, bijgestaan door mr. Jansen, door middel van beeldbellen verschenen. Het Uwv heeft zich door middel van beeldbellen laten vertegenwoordigen door mr. I. Smit.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is laatstelijk werkzaam geweest als teamleider vulploeg voor ongeveer 21 uur per week. Op 21 juni 2016 heeft hij zich vanwege een auto-ongeval ziek gemeld met klachten van de rechterknie, rechterelleboog en psychische klachten. Appellant heeft van zijn werkgever ziekengeld op grond van de Ziektewet (ZW) ontvangen.
1.2.
In het kader van een eerstejaars ZW-beoordeling (EZWb) heeft een verzekeringsarts appellant op 14 juli 2017 gezien. Deze arts heeft appellant belastbaar geacht met inachtneming van de beperkingen die zijn neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van gelijke datum. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellant niet in staat is zijn eigen werk te verrichten, vervolgens zeven functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen berekend dat appellant nog 66,91% van zijn zogeheten maatmaninkomen zou kunnen verdienen. Het Uwv heeft bij besluit van 19 juli 2017 vastgesteld dat appellant met ingang van 20 augustus 2017 geen recht meer heeft op ziekengeld omdat hij meer dan 65% kan verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij ziek werd. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 31 januari 2018 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat de verzekeringsartsen het medische onderzoek zorgvuldig hebben verricht. Alle pijnklachten van de rechterelleboog en alle psychische klachten zijn in kaart gebracht en alle informatie van de behandelend sector is bij de medische beoordelingen betrokken. Volgens de rechtbank hebben de verzekeringsartsen op overtuigende wijze toegelicht in hoeverre appellant met werkzaamheden kan worden belast en heeft zij geen reden gezien om aan de medische conclusies te twijfelen. De rechtbank heeft er daarbij op gewezen dat bij het vaststellen van de medische beperkingen met name de medisch te objectiveren beperkingen van belang zijn. Volgens de rechtbank moet appellant gelet op de voor hem vastgestelde medische belastbaarheid, zoals is verwoord in de FML van 14 juli 2017, in staat worden geacht om de voor hem geselecteerde voorbeeldfuncties te verrichten en hebben de arbeidsdeskundigen de geschiktheid van die functies voldoende toegelicht.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant zijn standpunt herhaald dat zijn medische beperkingen, met name door meerdere operaties van zijn rechterelleboog, zijn onderschat. De operaties hebben zichtbaar gemaakt dat de pijnklachten een duidelijke oorsprong hadden. In dat licht had de rechtbank een onafhankelijke deskundige moeten inschakelen. Volgens appellant geeft de FML een onjuist beeld van zijn beperkingen en zijn de geselecteerde voorbeeldfuncties voor hem niet passend. Appellant heeft erop gewezen dat bij de werkzaamheden van de functie van Monteur 1 het maken van een schroefbeweging veel voorkomt waardoor deze functie alles behalve arm/handsparend is. Bovendien passen de voorbeeldfuncties niet bij zijn genoten opleiding en werkervaring.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
Op grond van artikel 19aa, eerste lid, van de ZW heeft een verzekerde zonder werkgever, na 52 weken ongeschiktheid tot werken, recht op ziekengeld als hij nog steeds ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid en hij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur. Op grond van artikel 19aa, vijfde lid, van de ZW wordt onder het maatmaninkomen verstaan wat gezonde personen met soortgelijke opleiding en ervaring, ter plaatse waar hij arbeid verricht of het laatst heeft verricht, of in de omgeving daarvan met arbeid gewoonlijk verdienen. Op grond van artikel 19ab, eerste en derde lid, van de ZW wordt het percentage van het maatmaninkomen dat de verzekerde kan verdienen, bedoeld in artikel 19aa van de ZW, vastgesteld op basis van een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek en wordt onder arbeid als bedoeld in artikel 19aa van de ZW verstaan alle algemeen geaccepteerde arbeid waartoe een verzekerde met zijn krachten en bekwaamheden in staat is. Voor de beoordelingssystematiek waarmee de verdiencapaciteit na het eerste ziektejaar wordt bepaald, wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de huidige uitvoeringssystematiek van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, waarbij aan de hand van geschikte functies wordt vastgesteld of de betrokkene beschikt over resterende verdiencapaciteit (zie de uitspraak van de Raad van 30 december 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:4920).
4.2.
De gronden die appellant in dit hoger beroep heeft aangevoerd zijn in essentie een herhaling van wat hij in beroep heeft aangevoerd. Met de rechtbank wordt geoordeeld dat sprake is van een zorgvuldig medisch onderzoek door de verzekeringsartsen van het Uwv en dat geen aanleiding bestaat om te twijfelen aan de juistheid van de daarbij getrokken conclusies noch voor het benoemen van een onafhankelijke deskundige. De rechtbank heeft de beroepsgronden van appellant afdoende besproken en met juistheid geoordeeld dat de desbetreffende gronden niet slagen. De overwegingen die aan het oordeel van de rechtbank ten grondslag liggen worden geheel onderschreven.
4.3.
Daaraan voegt de Raad toe dat de door appellant ingebrachte medische stukken geen nieuwe informatie bevatten. In het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 2 maart 2021 is overtuigend uiteengezet dat het operatieverslag niet leidt tot een andere conclusie over de beperkingen in verband met de elleboog op de datum in geding. De operatie is, anders dan appellant stelde, ongecompliceerd verlopen.
4.4.
Ten slotte wordt het Uwv gevolgd in zijn standpunt over de geschiktheid van de functie van Monteur 1 (SBC-code 267050). In het rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 29 januari 2018 is voldoende toegelicht dat deze functie voor appellant geschikt is, gelet op zijn belastbaarheid en zijn werkervaring en opleiding.
4.5.
Uit overwegingen 4.2 tot en met 4.4 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door I.M.J. Hilhorst-Hagen, in tegenwoordigheid van A.L.K. Dagmar als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 12 april 2021.
(getekend) I.M.J. Hilhorst-Hagen
(getekend) A.L.K Dagmar