ECLI:NL:CRVB:2021:838
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging ZW-uitkering en beoordeling van arbeidsongeschiktheid
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 12 april 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van de ZW-uitkering van appellante. Appellante, die zich op 10 februari 2017 ziek meldde met lichamelijke en psychische klachten, had eerder een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) ontvangen. Het Uwv beëindigde haar uitkering per 10 maart 2018, omdat zij meer dan 65% van haar maatmaninkomen kon verdienen. Appellante was het niet eens met deze beslissing en heeft hoger beroep ingesteld. De rechtbank Zeeland-West-Brabant had het beroep van appellante tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard, wat door de Centrale Raad werd bevestigd.
De Raad oordeelde dat er geen reden was om aan te nemen dat de beperkingen van appellante op de datum in geding waren onderschat. De verzekeringsarts had vastgesteld dat appellante fysiek beperkt belastend werk kon verrichten, en de arbeidsdeskundige had inzichtelijk gemaakt dat de geselecteerde functies binnen de vastgestelde beperkingen pasten. Appellante voerde aan dat haar beperkingen niet goed waren vastgelegd en dat de functies niet passend waren, maar de Raad oordeelde dat de argumenten van appellante niet voldoende onderbouwd waren met objectieve medische gegevens. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep niet slaagde.