Uitspraak
18.3329 PW, 21/819 PW
OVERWEGINGEN
BESLISSING
- bevestigt de aangevallen tussenuitspraak en de aangevallen einduitspraak, voor zover aangevochten;
- verklaart het beroep tegen het besluit van 2 maart 2021 ongegrond.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 20 april 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de uitspraken van de rechtbank Rotterdam. De appellant, die sinds 5 september 2014 bijstand ontvangt, heeft in het verleden gokactiviteiten verricht zonder dit te melden aan het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam. Dit leidde tot de intrekking en terugvordering van zijn bijstand. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de appellant in de maanden november 2015 en januari 2016 bedragen had opgenomen om te gokken, en dat hij zijn inlichtingenverplichting had geschonden. De Raad bevestigde deze bevindingen en oordeelde dat het college voldoende aanleiding had om inzage te verlangen in de bankafschriften over een langere periode dan de laatste drie maanden, gezien de eerdere stortingen die op de bankafschriften stonden vermeld.
De Raad oordeelde dat de appellant niet aannemelijk had gemaakt dat hij recht op bijstand had, ondanks zijn gokactiviteiten. Het college had de intrekking van de bijstand over de maanden november 2015 en januari 2016 gehandhaafd, en de terugvordering vastgesteld op een bedrag van € 3.048,92. De Raad concludeerde dat de appellant zijn inlichtingenverplichting had geschonden en dat hij niet had aangetoond dat hij recht had op aanvullende bijstand. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en het beroep tegen het besluit van 2 maart 2021 werd ongegrond verklaard.