ECLI:NL:CRVB:2021:943
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking en terugvordering van bijstand wegens gokactiviteiten en schending van de inlichtingenverplichting
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 20 april 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De appellant, die sinds 1 juli 2000 bijstand ontvangt, heeft in het kader van een onderzoek naar zijn recht op bijstand geen melding gemaakt van zijn gokactiviteiten. Het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam heeft op basis van bankafschriften, waaruit blijkt dat appellant frequente pintransacties heeft verricht bij gokinstellingen, besloten om de bijstand van appellant met terugwerkende kracht in te trekken en de gemaakte kosten van bijstand terug te vorderen. De Raad oordeelt dat het college aannemelijk heeft gemaakt dat appellant gokactiviteiten heeft verricht en dat hij zijn inlichtingenverplichting heeft geschonden door deze activiteiten niet te melden. De Raad bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank, waarin het beroep van appellant ongegrond werd verklaard. De Raad concludeert dat de intrekking van de bijstand gerechtvaardigd is, omdat het gokken op zichzelf een bezigheid is die gemeld moet worden, gezien de mogelijkheid van het verwerven van inkomsten. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheid van de bijstandsontvanger om relevante informatie te verstrekken aan de bijstandsverlenende instantie.