ECLI:NL:CRVB:2021:945

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
20 april 2021
Publicatiedatum
26 april 2021
Zaaknummer
19/5087 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring bezwaar en afwijzing proceskostenvergoeding in bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 20 april 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de uitspraken van de rechtbank Den Haag. De appellant, vertegenwoordigd door drs. F. Elidrissi, had bezwaar gemaakt tegen een e-mailbericht van het college van burgemeester en wethouders van Alphen aan den Rijn, waarin het bezwaar niet-ontvankelijk werd verklaard omdat het te laat was ingediend. De Raad oordeelde dat het e-mailbericht een besluit is in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en dat de termijn voor het indienen van bezwaar was verstreken. De Raad concludeerde dat er geen verschoonbare termijnoverschrijding was, aangezien de gemachtigde als professioneel juridisch adviseur bekend moest zijn met de relevante termijnen en procedures.

Daarnaast was er een verzoek om vergoeding van proceskosten, dat door de rechtbank was afgewezen. De Raad bevestigde dat een gemachtigde die optreedt als bewindvoerder niet kan worden aangemerkt als derde in de zin van het Besluit proceskosten bestuursrecht, waardoor de kosten van rechtsbijstand niet voor vergoeding in aanmerking komen. De Raad bevestigde de eerdere uitspraken van de rechtbank en wees het verzoek om proceskostenvergoeding af.

De uitspraak benadrukt het belang van tijdige indiening van bezwaarschriften en de rol van gemachtigden in bestuursrechtelijke procedures.

Uitspraak

19.5087, 20/1172 PW

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraken van de rechtbank Den Haag van 14 oktober 2019, 18/7924 (aangevallen uitspraak 1) en van 27 januari 2020, 18/6223 (aangevallen uitspraak 2)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Alphen aan den Rijn (college)
Datum uitspraak: 20 april 2021
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft drs. F. Elidrissi (gemachtigde) hoger beroepen ingesteld.
Het college heeft verweerschriften ingediend.
Onder toepassing van artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is een onderzoek ter zitting achterwege gebleven, waarna de Raad het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, van de Awb heeft gesloten.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Op 29 april 2018 heeft gemachtigde het college een e-mailbericht toegestuurd waarin hij vermeldt dat hij is benoemd tot bewindvoerder van appellant. Gemachtigde heeft daarbij tevens vermeld dat hij voor appellant bijzondere bijstand aanvraagt en dat hij voor de inhoud van de aanvraag verwijst naar het als bijlage meegezonden aanvraagformulier.
1.2.
Op 29 juni 2018 heeft gemachtigde het college per e-mailbericht in gebreke gesteld op de grond dat het college niet tijdig heeft beslist op de aanvraag om bijzondere bijstand en daarbij heeft gemachtigde verzocht om een dwangsom.
1.3.
Bij e-mailbericht van 2 juli 2018 bericht een medewerker van de gemeente Alphen aan den Rijn gemachtigde dat bij het e-mailbericht van 29 juni 2018 geen aanvraagformulier en geen bewijsstukken zijn meegezonden en zij gemachtigde daarom nogmaals verzoekt het aanvraagformulier met bewijsstukken toe te zenden zodat de aanvraag in behandeling genomen kan worden.
1.4.
Op 9 september 2018 heeft gemachtigde namens appellant bezwaar gemaakt tegen het emailbericht van 2 juli 2018. Bij besluit van 22 oktober 2018 (bestreden besluit 1) heeft het college het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard op de grond dat het bezwaarschrift te laat is ingediend en geen sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding.
1.5.
Op 9 september 2018 heeft gemachtigde namens appellant ook beroep ingesteld wegens het niet tijdig beslissen op de aanvraag.
1.6.
Op 19 september 2018 heeft gemachtigde, na een herhaald verzoek van het college, de aanvraag en de daarbij behorende stukken bij het college ingediend. Bij besluit van 28 september 2018 heeft het college – voor zover hier van belang – aan appellant vervolgens bijzondere bijstand toegekend.
1.7.
Op 25 oktober 2019 heeft gemachtigde het onder 1.5 genoemde beroep ingetrokken met het verzoek aan appellant een proceskostenveroordeling toe te kennen.
2.1.
Bij aangevallen uitspraak 1 heeft de rechtbank het beroep tegen bestreden besluit 1 ongegrond verklaard.
2.2.
Bij aangevallen uitspraak 2 heeft de rechtbank het verzoek om het college te veroordelen tot vergoeding van proceskosten afgewezen.
3. In hoger beroep heeft de gemachtigde zich namens appellant op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraken 1 en 2 gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
Aangevallen uitspraak 1
4.1.
In hoger beroep heeft appellant, kort samengevat, aangevoerd dat het bezwaar tegen het besluit van 2 juli 2018 tijdig is ingediend, omdat daarin geen rechtsmiddelenclausule is opgenomen. Het college heeft om die reden het bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard.
4.2.
Deze beroepsgrond slaagt niet. Met de rechtbank is de Raad van oordeel dat het emailbericht van 2 juli 2018 een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Awb. Dit betekent dat de termijn voor het maken van bezwaar is aangevangen op 3 juli 2018 en is geëindigd op 14 augustus 2018. Niet in geschil is dat het bezwaar buiten die termijn is ingediend. De omstandigheid dat in het besluit geen rechtsmiddelenclausule is opgenomen doet daar niet aan af. Het ontbreken van een rechtsmiddelenclausule kan aan bod komen bij de beoordeling of het niet tijdig indienen van het bezwaar verschoonbaar is. Feiten en omstandigheden die maken dat appellant niet in verzuim is geweest, zijn niet gebleken. Hierbij is van belang dat gemachtigde een eigen juridisch adviesbureau heeft en in procedures optreedt als professioneel juridisch rechtsbijstandverlener. Van hem mag daarom verwacht worden dat hij kennis heeft van wat als een besluit aangemerkt kan worden en wat de termijn is voor het indienen van een bezwaarschrift. De Raad heeft gemachtigde gelet hierop verzocht om toe te lichten waarom in dit geval sprake zou zijn van een verschoonbare termijnoverschrijding. Gemachtigde heeft daarop – ondanks meerdere verzoeken van de Raad – niet gereageerd. Daarom kan ook niet geoordeeld worden dat het bezwaar verschoonbaar te laat is ingediend.
Aangevallen uitspraak 2
4.3.
In hoger beroep heeft appellant, kort samengevat, aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte het verzoek om veroordeling tot vergoeding van proceskosten heeft afgewezen.
4.4.
Bij uitspraak van 11 augustus 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:1815, heeft de Raad geoordeeld dat een gemachtigde, indien hij in rechte optreedt vanuit zijn hoedanigheid als bewindvoerder, niet kan worden aangemerkt als derde als bedoeld in artikel 1, aanhef en onder a, van het Besluit proceskosten bestuursrecht, zodat de kosten van rechtsbijstand van die gemachtigde niet voor vergoeding in aanmerking komen. De Raad stelt vast dat gemachtigde in deze zaak de bewindvoerder van appellant is en dat hij vanuit die hoedanigheid in rechte optreedt. De Raad heeft dit gemachtigde voorgehouden en daarover vragen gesteld, maar ook hierop heeft gemachtigde niet gereageerd. De conclusie is daarom dat, nu gemachtigde optreedt in zijn hoedanigheid van bewindvoerder, de proceskosten niet voor vergoeding in aanmerking komen en in zoverre door de rechtbank terecht zijn afgewezen.
4.5.
Uit 4.2 volgt dat het hoger beroep tegen aangevallen uitspraak 1 niet slaagt. Uit 4.4 volgt dat het hoger beroep tegen aangevallen uitspraak 2 niet slaagt. De beide uitspraken zullen worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraken 1 en 2.
Deze uitspraak is gedaan door P.W. van Straalen, in tegenwoordigheid van B. van Dijk als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 20 april 2021.
(getekend) P.W. van Straalen
(getekend) B. van Dijk