ECLI:NL:CRVB:2021:952
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag bijzondere bijstand voor aanvangskosten bewindvoerder
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 20 april 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De zaak betreft de afwijzing van een aanvraag om bijzondere bijstand voor de aanvangskosten van de bewindvoerder van appellante. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de aanvangskosten zich niet voordoen voor appellante, en deze uitspraak werd door de Centrale Raad bevestigd.
Appellante had op 28 augustus 2018 een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand voor de kosten van de aanvangswerkzaamheden van haar bewindvoerder, [naam B.V.]. De kantonrechter had in een eerdere beschikking bepaald dat de beloning voor deze aanvangswerkzaamheden niet ten laste van het vermogen van appellante mocht worden gebracht. Het dagelijks bestuur van Werkplein Hart van West-Brabant had de aanvraag afgewezen, en deze afwijzing werd door de rechtbank bevestigd.
De Centrale Raad oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat de aanvangskosten zich voor appellante niet voordoen. De beschikking van de kantonrechter vormde het uitgangspunt voor de beoordeling van de aanvraag om bijzondere bijstand. Aangezien de aanvangskosten niet ten laste van appellante mochten worden gebracht, was de afwijzing van de aanvraag om bijzondere bijstand terecht. Het hoger beroep van appellante werd dan ook verworpen, en er werd geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.