ECLI:NL:CRVB:2021:952

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
20 april 2021
Publicatiedatum
28 april 2021
Zaaknummer
19/2531 PW-PV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bijzondere bijstand voor aanvangskosten bewindvoerder

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 20 april 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De zaak betreft de afwijzing van een aanvraag om bijzondere bijstand voor de aanvangskosten van de bewindvoerder van appellante. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de aanvangskosten zich niet voordoen voor appellante, en deze uitspraak werd door de Centrale Raad bevestigd.

Appellante had op 28 augustus 2018 een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand voor de kosten van de aanvangswerkzaamheden van haar bewindvoerder, [naam B.V.]. De kantonrechter had in een eerdere beschikking bepaald dat de beloning voor deze aanvangswerkzaamheden niet ten laste van het vermogen van appellante mocht worden gebracht. Het dagelijks bestuur van Werkplein Hart van West-Brabant had de aanvraag afgewezen, en deze afwijzing werd door de rechtbank bevestigd.

De Centrale Raad oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat de aanvangskosten zich voor appellante niet voordoen. De beschikking van de kantonrechter vormde het uitgangspunt voor de beoordeling van de aanvraag om bijzondere bijstand. Aangezien de aanvangskosten niet ten laste van appellante mochten worden gebracht, was de afwijzing van de aanvraag om bijzondere bijstand terecht. Het hoger beroep van appellante werd dan ook verworpen, en er werd geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

19.2531 PW-PV

Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 2 mei 2019, 19/533 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het dagelijks bestuur van Werkplein Hart van West-Brabant (dagelijks bestuur)
Datum uitspraak: 20 april 2021
Zitting hebben: G.M.G. Hink als voorzitter en A.M. Overbeeke en M. van Paridon als leden.
Griffier: R. de Haas.
Appellante en haar gemachtigde zijn niet verschenen. Het dagelijks bestuur heeft zich laten vertegenwoordigen door C.G.W.M.H. Vermeulen.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze beslissing is uitgesproken in het openbaar. Zij is gebaseerd op de volgende overwegingen.
Het gaat in deze zaak om de afwijzing van een aanvraag om bijzondere bijstand op grond van de Participatiewet voor de kosten van aanvangswerkzaamheden van de bewindvoerder van appellante.
Bij beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 25 juli 2018 heeft de kantonrechter [naam B.V.] B.V. ([naam B.V.]) met ingang van 1 augustus 2018 benoemd tot opvolgend bewindvoerder over de goederen van appellante. In deze beschikking is bepaald dat de beloning voor aanvangswerkzaamheden niet ten laste van het vermogen van rechthebbende mag worden gebracht.
Appellante heeft op 28 augustus 2018 een aanvraag ingediend om bijzondere bijstand voor
– voor zover hier van belang – de kosten van de aanvangswerkzaamheden van [naam B.V.] (aanvangskosten). Bij besluit van 30 augustus 2018, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 20 december 2018 (bestreden besluit), heeft het dagelijks bestuur de aanvraag afgewezen. Aan het bestreden besluit ligt ten grondslag dat de aanvangskosten zich niet voordoen voor appellante.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
Appellante heeft aangevoerd dat de beschikking van de kantonrechter zo moet worden gelezen dat de aanvangskosten zich wel voordoen, maar dat een voorliggende voorziening moet worden aangewend voor deze kosten.
Deze grond slaagt niet. De rechtbank heeft met juistheid geoordeeld dat de aanvangskosten zich voor appellante niet voordoen. Uit de beschikking van de kantonrechter blijkt dat de beloning van de aanvangswerkzaamheden van [naam B.V.] niet ten laste van het vermogen van appellante mag worden gebracht. Volgens vaste rechtspraak (uitspraak van 6 oktober 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:2378) vormt de beschikking van de kantonrechter het uitgangspunt voor de beoordeling van een aanvraag om bijzondere bijstand voor de kosten van bewindvoering. Nu de aanvangskosten van de opvolgend bewindvoerder zich voor appellante niet voordoen, is zij op goede gronden niet in aanmerking gebracht voor bijzondere bijstand voor deze kosten.
Dit betekent dat het hoger beroep niet slaagt.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
Waarvan proces-verbaal.