ECLI:NL:CRVB:2022:1017

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
4 mei 2022
Publicatiedatum
12 mei 2022
Zaaknummer
21/3363 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de intrekking van de WGA-vervolguitkering en de zorgvuldigheid van het medisch onderzoek

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 4 mei 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de intrekking van de WGA-vervolguitkering van appellant, die eerder was vastgesteld op 36,58%. Appellant had in hoger beroep geen wezenlijk nieuwe gronden aangevoerd en beperkte zich tot het herhalen van eerder aangevoerde argumenten. De rechtbank had in de eerdere uitspraak geoordeeld dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat de beperkingen van appellant niet waren onderschat. De Raad onderschreef deze overwegingen en voegde toe dat het ontbreken van een lichamelijk onderzoek door de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet automatisch betekent dat het onderzoek onzorgvuldig was. Appellant had zijn stelling dat zijn beperkingen waren onderschat niet onderbouwd met nieuwe medische informatie. De Raad concludeerde dat de intrekking van de WGA-vervolguitkering per 14 juli 2020 terecht was en bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De Raad oordeelde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

21.3363 WIA

Datum uitspraak: 4 mei 2022
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 6 augustus 2021, 20/1653 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. E. Akdeniz, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 maart 2022. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Akdeniz. Het Uwv heeft zich via videobellen laten vertegenwoordigen door M.P.W.M. Wiertz.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant was laatstelijk werkzaam als metaalbewerker/CNC operator voor 10,34 uur per week bij [uitzendbureau] Op 11 augustus 2017 is appellant voor deze werkzaamheden uitgevallen als gevolg van lichamelijke klachten. Later zijn ook psychische klachten ontstaan. Het dienstverband is met ingang van 20 augustus 2017 beëindigd en appellant is in aanmerking gebracht voor een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW). Op 16 mei 2019, na het doorlopen van de wachttijd, heeft appellant een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) aangevraagd.
1.2.
In het kader van zijn aanvraag is appellant op 6 juni 2019 onderzocht door een verzekeringsarts van het Uwv. Deze verzekeringsarts heeft de beperkingen van appellant weergegeven in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 6 juni 2019. Een arbeidsdeskundige heeft vervolgens functies geselecteerd en op basis daarvan de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant berekend. Bij besluit van 11 juli 2019 heeft het Uwv appellant met ingang van 9 augustus 2019 in aanmerking gebracht voor een WGAvervolguitkering op grond van de Wet WIA, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 36,58%.
1.3.
Bij besluit van 13 mei 2020 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 11 juli 2019, onder verwijzing naar een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 24 april 2020 en een rapport van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 11 mei 2020, gegrond verklaard. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft functies met een hogere loonwaarde geselecteerd, op basis van deze functies de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant opnieuw berekend en de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant vastgesteld op 31,65%. De WGA-vervolguitkering van appellant zal daarom, met inachtneming van een uitlooptermijn van twee maanden, per 14 juli 2020 worden ingetrokken.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft overwogen dat het medisch onderzoek op zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. De rechtbank heeft geen reden gezien om aan te nemen dat de objectiveerbare beperkingen van appellant zijn onderschat of dat met de door appellant in beroep genoemde klachten onvoldoende rekening is gehouden bij het opstellen van de FML. Daarnaast is de rechtbank niet gebleken dat de belasting van de voorgehouden functies de mogelijkheden van appellant overschrijdt. De rechtbank is niet toegekomen aan de vraag of appellant voldoet aan de referte-eis omdat appellant minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Het Uwv heeft niet onzorgvuldig gehandeld door de WGAvervolguitkering met inachtneming van een uitlooptermijn van twee maanden in te trekken.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep de door hem in beroep aangevoerde gronden herhaald. Hij voldoet wel aan de referte-eis en het onderzoek door het Uwv is onzorgvuldig geweest. Daarnaast heeft hij aangevoerd dat zijn beperkingen zijn onderschat en dat hij volledig arbeidsongeschikt moet worden geacht. Appellant heeft verwezen naar de door hem eerder in de procedure overgelegde informatie. Daaruit volgt dat in de FML op meer beoordelingspunten beperkingen hadden moeten worden aangenomen of dat er zwaardere beperkingen in acht hadden moeten worden genomen. Appellant heeft verder aangevoerd dat de voor hem geselecteerde functies niet geschikt voor hem zijn. Het Uwv heeft volgens appellant onzorgvuldig gehandeld door de WGA-vervolguitkering per 14 juli 2020 in te trekken.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.1.
Artikel 5 van de Wet WIA bepaalt, voor zover hier van belang, dat gedeeltelijk arbeidsongeschikt is hij die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek, slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur.
4.1.2.
Ingevolge artikel 4, eerste lid, van de Wet WIA is volledig en duurzaam ongeschikt hij die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek duurzaam slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur.
4.2.
Appellant heeft in hoger beroep geen wezenlijk nieuwe of andere gronden naar voren gebracht of redenen vermeld waarom de rechtbank tot een ander oordeel over de beroepsgronden had moeten komen. Appellant heeft zich in grote lijnen beperkt tot het herhalen van de in beroep aangevoerde gronden. De rechtbank heeft deze gronden in de aangevallen uitspraak afdoende besproken en voldoende gemotiveerd waarom deze niet leiden tot een vernietiging van het bestreden besluit. De Raad verenigt zich met het oordeel van de rechtbank over de beroepsgronden en onderschrijft de aan dit oordeel ten grondslag gelegde overwegingen. De Raad voegt hier het volgende aan toe.
4.3.
Zoals uit vaste rechtspraak van de Raad (bijvoorbeeld de uitspraak van 27 november 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:4656) ) volgt, betekent het gegeven dat door de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen lichamelijk onderzoek is verricht, niet zonder meer dat het medisch onderzoek onzorgvuldig is geweest. De verzekeringsarts heeft appellant onderzocht en de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de beschikbare medische informatie van de behandelend sector bij de beoordeling betrokken. Onder deze omstandigheden is aanvaardbaar dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft afgezien van lichamelijk onderzoek.
4.4.
Appellant heeft zijn stelling dat de beperkingen door de verzekeringsartsen van het Uwv zijn onderschat in hoger beroep niet onderbouwd met nieuwe medische informatie. Wat appellant in hoger beroep onder verwijzing naar de door hem in bezwaar en beroep ingebrachte informatie heeft aangevoerd, tast het oordeel van de rechtbank niet aan. De door appellant overgelegde medische informatie van zijn fysiotherapeut, huisarts, psycholoog, neuroloog, radioloog en orthopedisch chirurg is door het Uwv nadrukkelijk bij de medische beoordeling betrokken. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft op inzichtelijke wijze gemotiveerd waarom de beschikbare informatie geen aanleiding geeft om meer of verdergaande beperkingen aan te nemen. Met het rapport van 7 maart 2022 heeft verzekeringsarts bezwaar en beroep H.H. Häuser daarnaast nog toegelicht dat bij het neurologische onderzoek op 16 juni 2020 geen afwijkingen aan bloedvaten, zenuwen of hersenen zijn gevonden die een verklaring zouden kunnen geven voor de door appellant ervaren klachten. Deze verzekeringsarts heeft uiteengezet dat met de ervaren klachten ten tijde van de primaire beoordeling al rekening is gehouden en dat deze in bezwaar uitvoering zijn heroverwogen. In wat appellant naar voren heeft gebracht wordt geen aanleiding gezien om aan de goed gemotiveerde conclusies van de verzekeringsartsen bezwaar en beroep te twijfelen.
4.5.
Tegen de voor hem geselecteerde functies heeft appellant geen afzonderlijke gronden aangevoerd zodat deze geen verdere bespreking behoeven.
4.6.
Uit 4.3 tot en met 4.5 volgt dat de conclusie van de rechtbank dat het Uwv de WGAvervolguitkering van appellant per 14 juli 2020 terecht heeft ingetrokken, wordt onderschreven. Daarom kan in het midden blijven of appellant voldoet aan de referte-eis.
4.7.
Uit 4.1 tot en met 4.6 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door D. Hardonk-Prins, in tegenwoordigheid van L. Winters als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 4 mei 2022.
(getekend) D. Hardonk-Prins
(getekend) L. Winters