ECLI:NL:CRVB:2022:1042
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Herziening en terugvordering van nabestaandenuitkering wegens schending van de inlichtingenplicht
In deze zaak gaat het om de herziening en terugvordering van een nabestaandenuitkering op grond van de Algemene nabestaandenwet (ANW) door de Sociale verzekeringsbank (Svb). Appellante, die sinds 2004 een nabestaandenuitkering ontvangt, is in België gaan wonen en werken. Na een periode van ziekte ontving zij een Belgische arbeidsongeschiktheidsuitkering, die door de Svb gedeeltelijk in mindering werd gebracht op haar nabestaandenuitkering. De Svb heeft in maart 2019 besloten om de nabestaandenuitkering van appellante te herzien en een bedrag van € 5.753,82 terug te vorderen, omdat de invaliditeitsuitkering als overig inkomen volledig in mindering wordt gebracht.
De rechtbank Amsterdam heeft het beroep van appellante tegen dit besluit ongegrond verklaard, waarbij werd geoordeeld dat de invaliditeitsuitkering van appellante vergelijkbaar is met een WIA-uitkering en dus volledig op de nabestaandenuitkering in mindering wordt gebracht. Appellante heeft in hoger beroep haar standpunt herhaald, maar de Centrale Raad van Beroep heeft de uitspraak van de rechtbank bevestigd. De Raad oordeelt dat appellante haar inlichtingenplicht heeft geschonden door de Svb niet tijdig op de hoogte te stellen van de wijziging in haar arbeidsongeschiktheidsuitkering. Hierdoor was de Svb gehouden om de nabestaandenuitkering te herzien.
De Raad concludeert dat de herziening en terugvordering van de nabestaandenuitkering terecht heeft plaatsgevonden, en dat er geen aanleiding is voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de Centrale Raad van Beroep en is openbaar uitgesproken op 28 april 2022.