ECLI:NL:CRVB:2022:1065
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van ZW-uitkering en geschiktheid van functies voor appellante met psychische klachten
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 16 mei 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van de ZW-uitkering van appellante, die zich ziek had gemeld met psychische klachten. Appellante, die voorheen als algemeen financieel medewerker werkte, ontving ziekengeld op grond van de Ziektewet. Na een beoordeling door een verzekeringsarts en een arbeidsdeskundige, werd vastgesteld dat appellante niet in staat was haar eigen werk te verrichten, maar dat zij wel in staat was om andere functies te vervullen. Het Uwv besloot op 8 april 2019 dat appellante met ingang van 9 mei 2019 geen recht meer had op ziekengeld, wat door appellante werd bestreden.
De rechtbank Amsterdam verklaarde het beroep van appellante ongegrond, waarbij zij oordeelde dat de verzekeringsartsen voldoende gemotiveerd hadden waarom appellante geen benutbare mogelijkheden had. In hoger beroep herhaalde appellante haar bezwaren, waaronder het niet onderbouwen van haar gezondheidsklachten en het verzoek om een deskundige te benoemen. De Raad oordeelde dat de rechtbank terecht de door appellante ingediende stukken buiten beschouwing had gelaten en dat de verzekeringsartsen voldoende hadden gemotiveerd dat de aan de EZWb ten grondslag gelegde functies medisch geschikt waren voor appellante.
De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een deskundige, omdat er geen twijfel bestond over het standpunt van de verzekeringsartsen. De uitspraak benadrukt het belang van een goede procesorde en de noodzaak voor appellante om haar stellingen met medische stukken te onderbouwen.