ECLI:NL:CRVB:2022:1290

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
9 juni 2022
Publicatiedatum
14 juni 2022
Zaaknummer
20/3501 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van ZW-uitkering op basis van medische en arbeidskundige beoordeling na bedrijfsongeval

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 9 juni 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De appellant, die als verhuizer werkte, was op 14 februari 2018 uitgevallen na een hersenschudding door een bedrijfsongeval. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had appellant in aanmerking gebracht voor ziekengeld op grond van de Ziektewet (ZW). Na een eerstejaars ZW-beoordeling concludeerde een arts van het Uwv dat appellant belastbaar was, met inachtneming van zijn beperkingen. De arbeidsdeskundige stelde vast dat appellant niet in staat was zijn eigen werk te verrichten, maar dat hij nog 65% van zijn maatmaninkomen kon verdienen. Het Uwv beëindigde de ZW-uitkering per 26 juli 2019, wat door appellant werd bestreden.

De rechtbank verklaarde het beroep van appellant ongegrond, waarbij werd geoordeeld dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat de artsen van het Uwv rekening hadden gehouden met de door appellant gestelde klachten. Appellant ging in hoger beroep, maar de Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de gronden van appellant een herhaling waren van wat eerder in beroep was aangevoerd. De Raad onderschreef de motivering van de rechtbank en concludeerde dat er geen medische gegevens waren overgelegd die aanleiding gaven voor een ander oordeel. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de beëindiging van de ZW-uitkering terecht was.

De uitspraak benadrukt het belang van objectieve medische vaststellingen en de rol van de verzekeringsgeneeskundige en arbeidskundige beoordeling in het kader van de Ziektewet. De Centrale Raad van Beroep bevestigde dat de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant minder dan 35% was, waardoor de beëindiging van de uitkering gerechtvaardigd was.

Uitspraak

20/3501 ZW
Datum uitspraak: 9 juni 2022
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van
30 september 2020, 19/6378 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Appellant heeft een nader stuk ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 april 2022. Appellant is verschenen. Het Uwv heeft zich, door middel van videobellen, laten vertegenwoordigen door
mr. G.A. Vermeijden.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is laatstelijk werkzaam geweest als verhuizer. Hij is op 14 februari 2018 uitgevallen na een hersenschudding door een bedrijfsongeval. Het Uwv heeft appellant in aanmerking gebracht voor ziekengeld op grond van de Ziektewet (ZW).
1.2.
In het kader van een eerstejaars ZW-beoordeling heeft een voor het Uwv werkzame arts appellant op 18 april 2019 gezien. Deze arts heeft appellant belastbaar geacht met inachtneming van de beperkingen die zijn neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 23 april 2019. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellant niet in staat is zijn eigen werk te verrichten, vervolgens vier functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen berekend dat appellant nog 65% van zijn zogeheten maatmaninkomen zou kunnen verdienen. Het Uwv heeft bij besluit van 25 juni 2019 vastgesteld dat appellant met ingang van 26 juli 2019 geen recht meer heeft op ziekengeld, omdat hij meer dan 65% kan verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij ziek werd. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 2 december 2019 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit ligt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep ten grondslag.
2.1.
Appellant heeft beroep ingesteld en ter onderbouwing van zijn standpunt de uitslagen van de second opinion van de afdeling Neurologie van MC Erasmus, waaronder een brief van de neuroloog van 11 november 2019, overgelegd. Het Uwv heeft in reactie hierop een rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 29 mei 2020 ingezonden.
2.2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Volgens de rechtbank heeft het medisch onderzoek op een voldoende zorgvuldige wijze plaatsgevonden. Uit de rapporten van de artsen van het Uwv is gebleken dat zij op de hoogte waren van de door appellant gestelde klachten, waaronder niet alleen de door hem gestelde hoofdpijn- en conditieklachten, maar ook zijn burnoutklachten. De rechtbank heeft geoordeeld dat bij de opstelling van de FML met het geobjectiveerde deel van appellants klachten rekening is gehouden. De rechtbank heeft begrepen dat appellant veel klachten en beperkingen heeft ervaren. Volgens vaste rechtspraak van de Raad, is de subjectieve beleving en ervaring van iemands klachten niet beslissend bij de beantwoording van de vraag welke beperkingen in objectieve zin zijn vast te stellen. Alleen de medisch te objectiveren beperkingen zijn daarbij van belang. Appellant heeft in beroep geen medische informatie overgelegd die de rechtbank aanleiding heeft gegeven te twijfelen aan de belastbaarheid die de Uwv-artsen hebben aangenomen. De brief van de neuroloog van 11 november 2019 heeft als conclusie laten zien niet meer dan een medicatieafhankelijke hoofdpijn sinds anderhalf jaar. Die conclusie is op geen enkele wijze in tegenspraak met de bevindingen van de artsen van het Uwv. Verder heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep terecht gesteld dat de door appellant nog genoemde kaakontsteking dateert van na de datum in geding. Daarom kan dit geen consequenties hebben voor de beoordeling van dit geschil dat op die datum (26 juli 2019) ziet. Voor de verdere beoordeling is de rechtbank dan ook uitgegaan van de belastbaarheid van appellant die is neergelegd in de FML van 23 april 2019.
2.3.
De rechtbank heeft geen reden gezien te oordelen dat de voor appellant geselecteerde functies in medisch opzicht niet passend zijn. De arbeidsdeskundige heeft in het rapport van 20 juni 2019 inzichtelijk gemotiveerd dat, uitgaande van de vastgestelde beperkingen, appellant de werkzaamheden kan verrichten die verbonden zijn aan deze functies.
2.4.
De rechtbank heeft geoordeeld dat het Uwv terecht heeft geconcludeerd dat de mate van arbeidsongeschiktheid minder dan 35% is en de ZW-uitkering terecht heeft beëindigd per
26 juli 2019.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat hij door het bedrijfsongeval, de hoofdpijnklachten en de al sinds 2011 bestaande burn-out niet in staat is om te functioneren langer dan een half uur. De resultaten van de tijdens de beroepsprocedure overgelegde second opinion zijn niet door de primaire verzekeringsarts beoordeeld. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft appellant een rechterlijke beschikking van 17 november 2011 overgelegd. Appellant is van mening dat hij de functies niet kan vervullen.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
Op grond van artikel 19aa, eerste lid, van de ZW heeft een verzekerde zonder werkgever, na 52 weken ongeschiktheid tot werken, recht op ziekengeld als hij nog steeds ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid en hij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur. Op grond van artikel 19aa, vijfde lid, van de ZW wordt onder het maatmaninkomen verstaan hetgeen gezonde personen met soortgelijke opleiding en ervaring, ter plaatse waar hij arbeid verricht of het laatst heeft verricht, of in de omgeving daarvan met arbeid gewoonlijk verdienen. Op grond van artikel 19ab, eerste en derde lid, van de ZW wordt het percentage van het maatmaninkomen dat de verzekerde kan verdienen, bedoeld in artikel 19aa van de ZW, vastgesteld op basis van een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek en wordt onder arbeid als bedoeld in artikel 19aa van de ZW verstaan alle algemeen geaccepteerde arbeid waartoe een verzekerde met zijn krachten en bekwaamheden in staat is. Voor de beoordelingssystematiek waarmee de verdiencapaciteit na het eerste ziektejaar wordt bepaald, wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de huidige uitvoeringssystematiek van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, waarbij aan de hand van geschikte functies wordt vastgesteld of de betrokkene beschikt over resterende verdiencapaciteit (zie de uitspraak van de Raad van 30 december 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:4920).
4.2.
De gronden die appellant in hoger beroep heeft aangevoerd zijn een herhaling van wat hij in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank is gemotiveerd op die gronden ingegaan. Appellant heeft geen redenen aangevoerd waarom de gemotiveerde weerlegging van de betrokken gronden in de aangevallen uitspraak onjuist dan wel onvolledig is. Het oordeel van de rechtbank en de aan dat oordeel ten grondslag gelegde overwegingen worden geheel onderschreven. Appellant heeft in hoger beroep met de rechterlijke beschikking uit 2011 geen medische gegevens overgelegd die aanleiding geven voor een andersluidend oordeel. De beschikking ziet op de afwijzing van het verzoek tot het verlenen van een machtiging tot voortzetting van de inbewaringstelling van appellant in een psychiatrisch ziekenhuis en bevat geen medische informatie.
4.3.
Uit 4.2 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door F.M. Rijnbeek, in tegenwoordigheid van L.R. Kokhuis als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 9 juni 2022.
(getekend) F.M. Rijnbeek
(getekend) L.R. Kokhuis