ECLI:NL:CRVB:2022:1340

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
16 juni 2022
Publicatiedatum
24 juni 2022
Zaaknummer
21/4192 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de zorgvuldigheid van medisch onderzoek en geschiktheid van functies in het kader van de Ziektewet

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 16 juni 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De appellant, die zich ziek had gemeld met psychische klachten, had in hoger beroep herhaald dat het medisch onderzoek door het Uwv onzorgvuldig was en dat hij niet in staat was om arbeid te verrichten. De rechtbank had eerder geoordeeld dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat de conclusies van de artsen van het Uwv juist waren. De appellant had geen nieuwe medische informatie overgelegd die zijn standpunt ondersteunde dat hij volledig arbeidsongeschikt was.

De Centrale Raad van Beroep heeft de overwegingen van de rechtbank onderschreven en geconcludeerd dat het Uwv voldoende had gemotiveerd dat de functies die aan de appellant waren voorgelegd, medisch geschikt waren. De arbeidsdeskundige had overtuigend aangetoond dat de geselecteerde functies passend waren voor de appellant. De Raad heeft geoordeeld dat de gronden die de appellant in hoger beroep aanvoerde, in essentie een herhaling waren van wat eerder in beroep was aangevoerd en dat deze gronden niet slagen. De uitspraak van de rechtbank is bevestigd, en er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

21.4192 ZW

Datum uitspraak: 16 juni 2022
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 4 november 2021, 20/5499 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. R. Küçükünal, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift en stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 mei 2022. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. Küçükünal. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. L.J.M.M. de Poel.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is laatstelijk werkzaam geweest als geestelijk verzorger voor gemiddeld 39,77 uur per week. Op 10 januari 2019 heeft hij zich, terwijl hij een uitkering ontving op grond van de Werkloosheidswet, ziek gemeld met psychische klachten. Het Uwv heeft appellant een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) toegekend.
1.2.
In het kader van een eerstejaars ZW-beoordeling (EZWb) heeft een arts van het Uwv appellant op 25 februari 2020 gezien. Deze arts heeft appellant belastbaar geacht met inachtneming van de in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 25 februari 2020 neergelegde beperkingen. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellant niet in staat is zijn eigen werk te verrichten, vervolgens vijf functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen berekend dat appellant nog 88,25% van zijn zogeheten maatmaninkomen zou kunnen verdienen. Het Uwv heeft bij besluit van 12 maart 2020 vastgesteld dat appellant met ingang van 13 april 2020 geen recht meer heeft op ziekengeld, omdat hij meer dan 65% kan verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij ziek werd. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 23 september 2020 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit liggen rapporten van 2 september 2020 en 21 september 2020 van een verzekeringsarts bezwaar en beroep, een aangescherpte FML van 2 september 2020 en een rapport van 10 september 2020 van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geoordeeld dat het medisch onderzoek op voldoende zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. Verder heeft de rechtbank geoordeeld dat wat appellant in beroep heeft aangevoerd geen reden heeft gegeven te twijfelen aan het medisch oordeel dat aan het bestreden besluit ten grondslag ligt. Tot slot heeft de rechtbank geoordeeld dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in het rapport van 10 september 2020 afdoende heeft gemotiveerd dat de geselecteerde functies passend zijn.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant herhaald dat sprake is geweest van een onzorgvuldig onderzoek naar zijn psychische en fysieke klachten. Verder heeft appellant herhaald dat hij niet in staat is arbeid te verrichten dan wel dat in de FML van 2 september 2020 in de rubrieken 1 tot en met 6, gelet op zijn psychische en fysieke klachten, veel meer en zwaardere beperkingen opgenomen dienen te worden, inclusief een urenbeperking. Tot slot heeft appellant herhaald dat hij, gelet op zijn beperkingen, niet geschikt is voor de voor hem geselecteerde functies.
3.2.
Het Uwv heeft, mede onder verwijzing naar een rapport van 14 februari 2022 van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep, bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van artikel 19aa, eerste lid, van de ZW heeft een verzekerde zonder werkgever, na 52 weken ongeschiktheid tot werken, recht op ziekengeld als hij nog steeds ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid en hij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur. Op grond van artikel 19aa, vijfde lid, van de ZW wordt onder het maatmaninkomen verstaan hetgeen gezonde personen met soortgelijke opleiding en ervaring, ter plaatse waar hij arbeid verricht of het laatst heeft verricht, of in de omgeving daarvan met arbeid gewoonlijk verdienen. Op grond van artikel 19ab, eerste en derde lid, van de ZW wordt het percentage van het maatmaninkomen dat de verzekerde kan verdienen, bedoeld in artikel 19aa van de ZW, vastgesteld op basis van een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek en wordt onder arbeid als bedoeld in artikel 19aa van de ZW verstaan alle algemeen geaccepteerde arbeid waartoe een verzekerde met zijn krachten en bekwaamheden in staat is. Voor de beoordelingssystematiek waarmee de verdiencapaciteit na het eerste ziektejaar wordt bepaald, wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de huidige uitvoeringssystematiek van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, waarbij aan de hand van geschikte functies wordt vastgesteld of de betrokkene beschikt over resterende verdiencapaciteit (zie de uitspraak van de Raad van 30 december 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:4920).
4.2.
De gronden die appellant in hoger beroep heeft aangevoerd zijn in essentie een herhaling van wat hij in beroep heeft aangevoerd. Met de rechtbank wordt geoordeeld dat het medisch onderzoek door het Uwv zorgvuldig is geweest en dat er geen aanleiding bestaat om te twijfelen aan de juistheid van de conclusies van de (verzekerings)artsen van het Uwv. De rechtbank heeft de beroepsgronden van appellant afdoende besproken en met juistheid geoordeeld dat de desbetreffende gronden niet slagen. De overwegingen die aan het oordeel van de rechtbank ten grondslag liggen worden geheel onderschreven. Daaraan wordt toegevoegd dat appellant (ook) in hoger beroep geen medische informatie heeft overgelegd die steun biedt voor zijn standpunt dat hij volledig arbeidsongeschikt is dan wel dat in de FML van 2 september 2020 meer en zwaardere beperkingen hadden moeten worden opgenomen.
4.3.
De rechtbank wordt ook gevolgd in haar oordeel dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat de aan de EZWb ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht geschikt zijn voor appellant. Wat betreft de in hoger beroep aangevoerde arbeidskundige gronden wordt geoordeeld dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in het rapport van 14 februari 2022 (nogmaals) overtuigend en inzichtelijk heeft gemotiveerd dat de voor appellant geselecteerde functies passend zijn.
4.4.
De overwegingen in 4.2 en 4.3 leiden tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door I.M.J. Hilhorst-Hagen, in tegenwoordigheid van S.C. Scholten als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 16 juni 2022.
(getekend) I.M.J. Hilhorst-Hagen
(getekend) S.C. Scholten