ECLI:NL:CRVB:2022:1366

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
16 juni 2022
Publicatiedatum
24 juni 2022
Zaaknummer
21/2321 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de zorgvuldigheid van medisch onderzoek en geschiktheid van functies in het kader van ziekengeld na eerstejaars ZW-beoordeling

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 16 juni 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland. Appellant, die zich ziek had gemeld met psychische klachten en rugklachten, was in hoger beroep gegaan tegen de beslissing van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om zijn ziekengeld te beëindigen. De rechtbank had geoordeeld dat het medisch onderzoek door de verzekeringsartsen zorgvuldig was en dat de belastbaarheid van appellant correct was vastgesteld. Appellant herhaalde in hoger beroep zijn eerdere gronden, maar de Raad oordeelde dat er geen nieuwe medische informatie was ingediend die de eerdere bevindingen kon onderbouwen. De Raad bevestigde de conclusie van de rechtbank dat de geselecteerde functies medisch geschikt waren voor appellant en dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de juistheid van de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 10 maart 2020. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de aangevallen uitspraak van de rechtbank.

Uitspraak

21.2321 ZW

Datum uitspraak: 16 juni 2022
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 31 mei 2021, 20/1539 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. N.E. van Uitert, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft via beeldbellen plaatsgevonden op 17 december 2021. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Van Uitert. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A.I. Damsma. Het onderzoek ter zitting is geschorst teneinde appellant in de gelegenheid te stellen medische informatie in te brengen.
Appellant heeft de Raad geïnformeerd nog niet in staat te zijn informatie te verschaffen, waarna hem een nadere termijn is gesteld.
Omdat appellant na die termijn geen informatie heeft ingebracht is onder toepassing van artikel 8:64, vijfde lid van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) een nader onderzoek ter zitting achterwege gebleven. De Raad heeft het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, van de Awb gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is laatstelijk werkzaam geweest als allround medewerker voor 38 uur per week. Op 11 maart 2019 heeft hij zich ziek gemeld met psychische klachten en klachten aan de rug. Op dat moment ontving hij een uitkering op grond van de Werkloosheidswet. Het Uwv heeft appellant per 1 mei 2019 in aanmerking gebracht voor ziekengeld op grond van de Ziektewet (ZW).
1.2.
In het kader van een eerstejaars ZW-beoordeling (EZWb) heeft een verzekeringsarts appellant op 10 maart 2020 gezien. Deze arts heeft appellant belastbaar geacht met inachtneming van de beperkingen die zijn neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van diezelfde datum. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellant niet in staat is tot zijn eigen werk, maar wel de functies wikkelaar, samensteller kunststof- en rubberproducten en archiefmedewerker kan verrichten. Berekend is dat appellant per 9 maart 2020 nog 100% van zijn maatmaninkomen kan verdienen. Het Uwv heeft bij besluit van 25 maart 2020 vastgesteld dat appellant met ingang van 26 april 2020 geen recht meer heeft op ziekengeld, omdat hij per 9 maart 2020 meer dan 65% kan verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij ziek werd. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 13 mei 2020 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Hieraan liggen de rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 23 april 2020 en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 12 mei 2020 ten grondslag.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geoordeeld dat het medisch onderzoek van de verzekeringsartsen zorgvuldig is en de uitkomst ervan juist. Volgens de rechtbank is rekening gehouden met de rugklachten en de psychische klachten. Voor het hand- en vingergebruik is geen beperking aangenomen, omdat volgens de verzekeringsarts de rechterhand inmiddels is hersteld en zijn huidige (resterende) klachten niet konden worden geobjectiveerd. De rechtbank heeft overwogen dat appellant geen objectieve medische informatie heeft ingebracht op grond waarvan moet worden getwijfeld aan de juistheid van de FML en verdergaande beperkingen moeten worden aangenomen. Hij is daarom niet gevolgd in zijn standpunt meer beperkt te zijn. Uitgaande van de juistheid van de FML heeft de rechtbank geoordeeld dat de geselecteerde functies in medisch opzicht passend zijn voor appellant. Geconcludeerd is dat het Uwv terecht de ZW-uitkering van appellant heeft beëindigd.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant zijn gronden van beroep gehandhaafd. Hij houdt staande dat het medisch onderzoek onzorgvuldig is geweest en zijn psychische en lichamelijke beperkingen zijn onderschat. De klachten aan de rechterhand en de rug zijn onverminderd aanwezig. Appellant houdt voorts staande dat de geselecteerde functies vanwege zijn beperkingen voor hem niet passend zijn.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van artikel 19aa, eerste lid, van de ZW heeft een verzekerde zonder werkgever, na 52 weken ongeschiktheid tot werken, recht op ziekengeld als hij nog steeds ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid en hij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur. Op grond van artikel 19aa, vijfde lid, van de ZW wordt onder het maatmaninkomen verstaan hetgeen gezonde personen met soortgelijke opleiding en ervaring, ter plaatse waar hij arbeid verricht of het laatst heeft verricht, of in de omgeving daarvan met arbeid gewoonlijk verdienen. Op grond van artikel 19ab, eerste en derde lid, van de ZW wordt het percentage van het maatmaninkomen dat de verzekerde kan verdienen, bedoeld in artikel 19aa van de ZW, vastgesteld op basis van een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek en wordt onder arbeid als bedoeld in artikel 19aa van de ZW verstaan alle algemeen geaccepteerde arbeid waartoe een verzekerde met zijn krachten en bekwaamheden in staat is. Voor de beoordelingssystematiek waarmee de verdiencapaciteit na het eerste ziektejaar wordt bepaald, wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de huidige uitvoeringssystematiek van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, waarbij aan de hand van geschikte functies wordt vastgesteld of de betrokkene beschikt over resterende verdiencapaciteit (zie de uitspraak van de Raad van 30 december 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:4920).
4.2.
Wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd is een herhaling van de gronden die hij bij de rechtbank heeft ingediend en vormt geen aanleiding om anders te oordelen dan de rechtbank. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak terecht geoordeeld dat het medisch onderzoek zorgvuldig is geweest en er geen aanleiding bestaat te twijfelen aan de juistheid van de door het Uwv vastgestelde belastbaarheid van appellant. De overwegingen die de rechtbank hieraan ten grondslag heeft gelegd, worden onderschreven. Naar aanleiding van wat ter zitting is besproken wordt nog het volgende toegevoegd. Beperkingen in het gebruik van de rechterhand hebben de verzekeringsartsen niet kunnen objectiveren. De primaire verzekeringsarts heeft de hand op het spreekuur onderzocht en daarbij geen afwijkingen aan (het gebruik van) de hand vastgesteld. Uit medische informatie van de behandelaars van appellant blijkt dat de breuk in de hand goed is genezen en dat het slaan met de hand tegen een muur behalve tot een voorbijgaande zwelling niet heeft geleid tot schade aan de hand.
4.3.
Ondanks daartoe in de gelegenheid te zijn gesteld heeft appellant in hoger beroep geen medische informatie ingediend ter onderbouwing van zijn standpunt dat hij meer beperkt is dan is vastgesteld. Zijn gronden slagen daarom niet.
4.4.
Uitgaande van de juistheid van de FML van 10 maart 2020 wordt de rechtbank ook gevolgd in haar oordeel dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat de aan de EZWb ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht geschikt zijn voor appellant.
4.5.
De overwegingen in 4.2 tot en met 4.4 leiden tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door W.J.A.M. van Brussel, in tegenwoordigheid van S.C. Scholten als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 16 juni 2022.
(getekend) W.J.A.M. van Brussel
(getekend) S.C. Scholten