ECLI:NL:CRVB:2022:1367

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
16 juni 2022
Publicatiedatum
27 juni 2022
Zaaknummer
19/1436 WAJONG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Duurzaamheid van arbeidsvermogen bij jonggehandicapte in het kader van Wajong 2015

In deze zaak gaat het om de vraag of het ontbreken van arbeidsvermogen van appellant duurzaam is, in het kader van de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten (Wajong 2015). Appellant heeft op 7 maart 2017 een aanvraag ingediend voor een uitkering op grond van de Wajong 2015, waarbij hij aangaf dat hij door de chronische ziekte van Lyme beperkingen ervaart in zijn dagelijks functioneren. De verzekeringsarts bezwaar en beroep concludeerde echter dat het ontbreken van arbeidsvermogen niet duurzaam is, omdat er nog mogelijkheden tot verbetering van de belastbaarheid zijn. De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat deze conclusie onvoldoende is onderbouwd. Appellant heeft in hoger beroep een rapport overgelegd van psycholoog dr. M.F. Delfos, waarin wordt gesteld dat er geen eenduidige conclusie is over de oorzaak van de klachten van appellant en dat gerichte behandeling niet mogelijk is. De Raad concludeert dat het Uwv ten onrechte heeft geconcludeerd dat het ontbreken van arbeidsvermogen niet duurzaam is. De Raad vernietigt de aangevallen uitspraak en verklaart het beroep gegrond, waardoor appellant als jonggehandicapte moet worden aangemerkt. Het Uwv wordt opgedragen een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak, en het wordt veroordeeld in de proceskosten van appellant.

Uitspraak

19 1436 WAJONG

Datum uitspraak: 16 juni 2022
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 22 februari 2019, 18/3269 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. E.A.M. Brouwers-Bouwman, advocaat, hoger beroep ingesteld en nadere stukken ingediend.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 mei 2021. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Brouwers-Bouwman. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. G.J. Sjoer.
De Raad heeft het onderzoek ter zitting heropend om het Uwv te laten reageren op één van de door appellant ingediende nadere stukken. Dit heeft het Uwv gedaan onder overlegging van een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep. Vervolgens heeft appellant hierop zijn reactie gegeven.
Met toepassing van artikel 8:57, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is een nader onderzoek ter zitting achterwege gelaten, waarna het onderzoek is gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant, geboren op [geboortedatum] 1993, heeft met een door het Uwv op 1 december 2014 ontvangen formulier een aanvraag ingediend om uitkering op grond van de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten (Wajong 2010). Het Uwv heeft bij besluit van 16 januari 2015 de behandeling van deze aanvraag gestopt nadat appellant kenbaar had gemaakt af te zien van zijn aanvraag.
1.2.
Met een door het Uwv op 7 maart 2017 ontvangen formulier heeft appellant een aanvraag beoordeling arbeidsvermogen op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong 2015) ingediend. Daarbij is vermeld dat appellant door de chronische ziekte van Lyme beperkingen ervaart in zijn dagelijks functioneren. Bij de aanvraag is onder andere informatie gevoegd van zijn huisarts en arts P.W.M. van Meerendonk, werkzaam bij het Biologisch Medisch Centrum. Naar aanleiding van deze aanvraag heeft het Uwv een verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek verricht. De verzekeringsarts is voorlopig uitgegaan van de diagnose ziekte van Lyme en heeft geconcludeerd dat appellant niet vier uur per dag belastbaar is en dus geen arbeidsvermogen heeft. Volgens de verzekeringsarts is het ontbreken van arbeidsvermogen niet duurzaam omdat nog onduidelijk is of alle klachten van appellant worden verklaard door de ziekte van Lyme. In het UMC Utrecht zal binnenkort nadere diagnostiek plaatsvinden en daar wordt mogelijk een andere diagnose gesteld. Bovendien kan daar een nieuwe behandeling worden opgestart. Bij besluit van 13 april 2017 heeft het Uwv de aanvraag afgewezen omdat appellant nu geen arbeidsvermogen heeft maar deze situatie niet duurzaam is.
1.3.
Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 13 april 2017. Bij besluit van 19 juli 2018 (bestreden besluit) heeft het Uwv dit bezwaar ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft informatie opgevraagd bij het UMC Utrecht. Uit deze informatie blijkt dat een internistinfectioloog heeft vastgesteld dat bij appellant geen sprake is van een Lyme-infectie in het verleden of heden. Arts Van Meerendonk heeft verklaard dat hij zich hierin niet kan vinden. Vervolgens heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep psychiater H.A. Droogleever Fortuyn ingeschakeld. Droogleever Fortuyn heeft zijn bevindingen neergelegd in een rapport van 18 juni 2018. Onder voorbehoud dat bij appellant geen sprake is van de ziekte van Lyme heeft Droogleever Fortuyn vastgesteld dat bij appellant sprake is van een conversiestoornis. Hiervoor zou appellant een intake kunnen doen bij een psychosomatisch behandelcentrum, zoals Altrecht psychosomatiek, waarbij onderzocht kan worden of er behandelmogelijkheden zijn. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft geconcludeerd dat op basis van de uitkomsten van het onderzoek door het UMC Utrecht de diagnose ziekte van Lyme niet meer kan worden gehandhaafd. Op basis van het rapport van Droogleever Fortuyn heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep aangenomen dat bij appellant sprake is van een conversiestoornis. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep is ongewijzigd sprake van het ontbreken van arbeidsvermogen bij appellant. Gelet op het rapport van Droogleever Fortuyn zijn er nog behandelmogelijkheden en daarom is geen sprake van het duurzaam ontbreken van arbeidsvermogen.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft overwogen dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende heeft onderbouwd dat hij op basis van de informatie van het UMC Utrecht niet meer is uitgegaan van de door Van Meerendonk vastgestelde diagnose chronische ziekte van Lyme. De rechtbank heeft het Uwv gevolgd in zijn standpunt dat uit het deskundigenrapport van psychiater Droogleever Fortuyn blijkt dat bij appellant sprake is van een conversiestoornis waarvoor nog behandelmogelijkheden zijn. Dit betekent dat appellant mogelijk nog arbeidsvermogen kan ontwikkelen. De rechtbank heeft het verzoek van appellant om een onafhankelijk deskundige in te schakelen afgewezen omdat de rechtbank geen twijfel heeft over de juistheid van het medisch oordeel van het Uwv
.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep zijn standpunt herhaald dat het Uwv ten onrechte heeft geconcludeerd dat het ontbreken van arbeidsvermogen bij hem niet duurzaam is. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft appellant in hoger beroep onder meer een rapport van 25 november 2019 van psycholoog dr. M.F. Delfos overgelegd, waarin is geconcludeerd dat voor de klachten van appellant geen (gerichte) behandeling mogelijk is.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen en een nader rapport van 17 maart 2020 van een verzekeringsarts bezwaar en beroep overgelegd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van artikel 1a:1, eerste lid, van de Wajong is jonggehandicapte de ingezetene die:
a. op de dag waarop hij achttien jaar wordt als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft;
b. na de in onderdeel a bedoelde dag als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft en in het jaar, onmiddellijk voorafgaand aan de dag waarop dit is ingetreden, gedurende ten minste zes maanden studerende was.
Het tweede lid van dit artikel luidt als volgt:
“De ingezetene die op de dag, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a of b, beperkingen ondervindt als gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling, maar op grond van het eerste lid niet aangemerkt wordt als jonggehandicapte, wordt alsnog jonggehandicapte in de zin van dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen, indien hij binnen vijf jaar na die dag duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft, indien dit voortkomt uit dezelfde oorzaak als die op grond waarvan hij beperkingen als gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling ondervond, op de dag, bedoeld in onderdeel a of b.”
Op grond van het vierde lid wordt onder duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie hebben de situatie verstaan waarin de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie zich niet kunnen ontwikkelen.
4.2.
Niet in geschil is dat appellant op 7 maart 2017 (datum aanvraag) geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie (arbeidsvermogen) heeft en dat de beperkingen zijn ontstaan in de periode 2013/2014, toen appellant studerend was. In geschil is of het ontbreken van arbeidsvermogen duurzaam is.
4.3.
Bij de vraag naar de duurzaamheid van het ontbreken van arbeidsvermogen gaat het om de toekomstige mogelijkheden tot arbeidsparticipatie. De verzekeringsarts en de arbeidsdeskundige moeten een inschatting maken over hoe de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie zich bij de betrokkene kunnen ontwikkelen. Dit brengt voor een zorgvuldige besluitvorming mee dat de inschatting van de verzekeringsarts en/of de arbeidsdeskundige van de ontwikkeling van de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie moet berusten op een concrete en deugdelijke afweging van de feiten en omstandigheden die bij de betrokkene aan de orde zijn, voor zover die feiten en omstandigheden betrekking hebben op de situatie van de betrokkene op de datum in geding. In het geval de inschatting van de mogelijkheden tot ontwikkeling berust op een (ingezette) medische behandeling, is een onderbouwing vereist die ziet op het mogelijke resultaat daarvan voor de betrokkene (zie onder meer de uitspraak van de Raad van 5 april 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:1018).
4.4.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in het rapport van 6 juli 2018 geconcludeerd dat het ontbreken van arbeidsvermogen bij appellant niet duurzaam is omdat er nog mogelijkheden tot verbetering van de belastbaarheid zijn. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft toegelicht dat de diagnose chronische ziekte van Lyme op basis van de informatie van het UMC Utrecht niet meer kan worden gehandhaafd. De verzekeringsarts bezwaar en beroep is daarom uitgegaan van de door Droogleever Fortuyn in het rapport van 18 juni 2018 vastgestelde diagnose conversiestoornis. Behandeling van de conversiestoornis zal leiden tot afname van de vastgestelde beperkingen in het bewegingsapparaat. Dit biedt de mogelijkheid tot opbouw van de conditie. Gelet hierop is het volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet uitgesloten dat appellant op termijn duurzaam tenminste vier uur verdeeld over de dag belastbaar zal zijn. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft, in navolging van psychiater Droogleever Fortuyn, opgemerkt dat voor een succesvolle therapeutische behandeling zowel appellant als de behandelaren aanknopingspunten zullen moeten hebben. Indien deze aanknopingspunten ontbreken, valt het appellant niet direct aan te rekenen als het opstarten van een psychotherapie niet lukt. Tot slot heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep opgemerkt dat als uit informatie van Altrecht blijkt dat er geen aanknopingspunten zijn voor behandeling, alsnog zal worden vastgesteld dat het ontbreken van arbeidsvermogen duurzaam is. Appellant kan daarvoor dan een nieuwe aanvraag indienen.
4.5.
De Raad is van oordeel dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep met wat onder 4.4 is weergegeven zijn standpunt over de duurzaamheid van het ontbreken van het arbeidsvermogen bij appellant onvoldoende heeft onderbouwd. De verzekeringsarts bezwaar en beroep is uitgegaan van de door Droogleever Fortuyn gestelde psychiatrische diagnose conversiestoornis (neurologisch-symptoom-stoornis) met zwakte of paralyse, met anesthesie of sensibiliteitsstoornis, voorlopig) en heeft zich op het standpunt gesteld dat voor een dergelijke stoornis behandeling mogelijk is. Droogleever Fortuyn heeft deze psychiatrische diagnose echter gesteld met voorbijgaan aan de vraag of er bij appellant wel of niet sprake is van de ziekte van Lyme, aangezien hij zich niet deskundig acht in de tussen de behandelaars ontstane discussie hierover. Hij heeft daarbij opgemerkt dat een psychiatrische verklaring voor de klachten van appellant in beeld komt als een organisch substraat voor de klachten ontbreekt. Gevraagd naar de mogelijkheid van een behandeling van de conversiestoornis heeft Droogleever Fortuyn laten weten dat zowel appellant als de behandelaars aanknopingspunten zullen moeten hebben voor het opstarten van een psychotherapie. Indien deze aanknopingspunten ontbreken valt het appellant niet direct aan te rekenen als het opstarten van een psychotherapie niet lukt. Zijn overtuigingen staan nu het volledig medewerken aan een behandeling in de weg. De weerstand die appellant tegen een psychische duiding van zijn klachten heeft, wordt mogelijk minder na een uitgebreide intake bij Altrecht psychosomatiek. Indien deze weerstand niet vermindert, zal behandeling moeizaam zijn.
4.6.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft hiermee in feite volstaan met de algemene conclusie dat bij de diagnose conversiestoornis behandeling mogelijk is, onder voorbijgaan aan het voorlopig karakter van de door Droogleever Fortuyn gestelde diagnose en het daarbij gemaakte voorbehoud voor het slagen van een behandeling. Daarmee is onvoldoende onderbouwd dat behandeling ook in de specifieke situatie van appellant een reële mogelijkheid is om diens mogelijkheden tot arbeidsparticipatie te verbeteren.
4.7.
De Raad acht daarbij mede van belang dat appellant in hoger beroep een rapport van 25 november 2019 van psycholoog Delfos heeft overgelegd, waarin wordt gesteld dat al vele onderzoeken bij appellant hebben plaatsgevonden waaruit geen eenduidige conclusie naar voren is gekomen over de oorzaak van de klachten. Bij appellant is volgens de psycholoog sprake van een systemische klacht omdat de klachten zowel voor een neurologische afwijking als voor een conversiestoornis te breed zijn en de verschijningsvorm te grillig is. Gezien de aard en de duur van de klachten lijkt een combinatie van een lichamelijke en psychische oorzaak onvermijdelijk. Volgens Delfos is gerichte behandeling niet mogelijk omdat de oorzaak van de klachten niet bekend is. Het zou te gemakkelijk kunnen leiden tot verergering van de klachten. In een nader rapport van 9 augustus 2021 heeft Delfos herhaald dat haars inziens sprake is van complexe problematiek die niet alleen medisch of alleen psychisch/psychiatrisch te duiden is. Delfos blijft bij haar conclusie dat een gerichte behandeling, dat wil zeggen een op één element gerichte behandeling, niet mogelijk is. Met deze rapporten is naar het oordeel van de Raad toereikend gemotiveerd dat er in het geval van appellant onvoldoende aanknopingspunten zijn voor een behandeling van zijn klachten. Dit betekent dat het ontbreken van arbeidsvermogen bij appellant als duurzaam moet worden aangemerkt.
4.8.
Uit 4.2 tot en met 4.7 volgt dat het Uwv ten onrechte heeft geconcludeerd dat het ontbreken van arbeidsvermogen bij appellant niet duurzaam is. Dit betekent dat appellant op 7 maart 2017 (datum aanvraag) moet worden aangemerkt als jonggehandicapte als bedoeld in artikel 1a:1 van de Wajong 2015. De aangevallen uitspraak zal worden vernietigd. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen, zal het beroep gegrond worden verklaard en het bestreden besluit worden vernietigd. Het Uwv moet een nieuw besluit nemen met inachtneming van deze uitspraak. Met het oog op een voortvarende afdoening van het geschil bestaat aanleiding om met toepassing van artikel 8:113, tweede lid, van de Awb te bepalen dat tegen het door het Uwv nieuw te nemen besluit slechts bij de Raad beroep kan worden ingesteld.
5. Aanleiding bestaat het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellant. De kosten voor verleende rechtsbijstand worden begroot op € 1.518,- in beroep (twee punten voor het indienen van het beroepschrift en het bijwonen van de zitting) en € 1.518,- in hoger beroep (twee punten voor het indienen van het hoger beroepschrift en het bijwonen van de zitting). Voor de werkzaamheden van het onderzoek door psycholoog Delfos heeft appellant verzocht om vergoeding van 3 uur op basis van een uurtarief van € 80,-, in totaal € 240,-. Ook deze kosten komen voor vergoeding in aanmerking. De kosten van de door appellant in beroep ingeschakelde arts Van Meerendonk van het Biologisch Medisch Centrum komen gedeeltelijk voor vergoeding in aanmerking. Voor de werkzaamheden van het onderzoek door arts Van Meerendonk heeft appellant verzocht om vergoeding van € 80,- voor een natuurgeneeskundig consult, € 35,- voor magnesiumtabletten en € 6,- voor een B12-injectie. De twee laatstgenoemde kostenposten komen niet voor vergoeding in aanmerking omdat artikel 1 van het Bpb niet in deze kosten voorziet. De kosten van het consult komen wel voor vergoeding in aanmerking. De te vergoeden kosten bedragen in totaal € 3.356,-. Daarnaast dient het Uwv het door appellant in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht te vergoeden.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak;
- verklaart het beroep gegrond en vernietigt het besluit van 19 juli 2018;
- draagt het Uwv op een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak en bepaalt dat beroep tegen dit besluit slechts bij de Raad kan worden ingesteld;
- veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 3.356,-;
- bepaalt dat het Uwv aan appellant het in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 174,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door B.J. van de Griend als voorzitter en E.J.J.M. Weyers en M.E. Fortuin als leden, in tegenwoordigheid van A.L.K. Dagmar als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 16 juni 2022.
(getekend) B.J. van de Griend
(getekend) A.L.K. Dagmar