ECLI:NL:CRVB:2022:1531

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
5 juli 2022
Publicatiedatum
12 juli 2022
Zaaknummer
21/3794 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van ZW-uitkering na zorgvuldige medische beoordeling en geschiktheid van functies

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 5 juli 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De appellant, die in Italië woont, had hoger beroep ingesteld tegen de beëindiging van zijn Ziektewet (ZW) uitkering door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). De appellant was eerder werkzaam als productiemedewerker en had zich op 13 mei 2019 ziek gemeld met pijnklachten aan de armen, schouders en nek, alsook psychische klachten. Het Uwv had vastgesteld dat de appellant met ingang van 29 juni 2020 geen recht meer had op ziekengeld, omdat hij meer dan 65% van zijn maatmaninkomen kon verdienen.

De rechtbank had het beroep van de appellant tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard, waarbij werd geoordeeld dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat er voldoende medische en arbeidskundige grondslagen waren voor de beslissing van het Uwv. In hoger beroep voerde de appellant aan dat zijn klachten een urenbeperking vereisten en dat hij niet in staat was om de geselecteerde functies te vervullen. Het Uwv daarentegen handhaafde zijn standpunt dat de appellant geschikt was voor de functies die waren geselecteerd.

De Centrale Raad van Beroep heeft de overwegingen van de rechtbank onderschreven en geconcludeerd dat het Uwv zorgvuldig onderzoek heeft verricht. De Raad oordeelde dat er geen medische noodzaak was voor een urenbeperking en dat de appellant voldoende gelegenheid had gehad om zijn standpunt te onderbouwen. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen veroordeling in proceskosten uitgesproken.

Uitspraak

21.3794 ZW

Datum uitspraak: 5 juli 2022
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
20 september 2021, 21/437 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (Italië) (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. W. Kort, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Bij brief van 29 april 2022 heeft mr. Kort zich onttrokken als gemachtigde.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 juni 2022. Appellant is niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door A.M.M. Schalkwijk.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is laatstelijk werkzaam geweest als productiemedewerker voor 38,62 uur per week. Op 13 mei 2019 heeft hij zich ziek gemeld met pijnklachten aan de armen, schouders en nek. Er is ook sprake van psychische klachten. Het Uwv heeft appellant in aanmerking gebracht voor ziekengeld op grond van de Ziektewet (ZW).
1.2.
In het kader van een eerstejaars ZW-beoordeling (EZWb) heeft een verzekeringsarts appellant op 19 mei 2020 telefonisch gesproken. Deze arts heeft appellant belastbaar geacht met inachtneming van de beperkingen die zijn neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 19 mei 2020. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellant niet in staat is zijn eigen werk te verrichten, vervolgens vijf functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen berekend dat appellant nog 100% van zijn zogeheten maatmaninkomen zou kunnen verdienen. Het Uwv heeft bij besluit van 28 mei 2020 vastgesteld dat appellant met ingang van 29 juni 2020 geen recht meer heeft op ziekengeld, omdat hij meer dan 65% kan verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij ziek werd.
1.3.
Het bezwaar van appellant tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 29 december 2020 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 22 december 2020 en een gewijzigde FML van 21 december 2020 ten grondslag.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Naar het oordeel van de rechtbank zijn de rapporten van de verzekeringsartsen zorgvuldig tot stand gekomen. Er is voldoende onderzoek gedaan naar de medische toestand van appellant, waarbij van belang is geacht dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep appellant heeft onderzocht en medische informatie in de beoordeling heeft betrokken. De rechtbank ziet geen aanleiding om de uitkomst van het medisch onderzoek onjuist te achten. Naar het oordeel van de rechtbank ontbreekt een medisch objectieve onderbouwing om verdergaande beperkingen aan te nemen in verband met de door appellant ervaren lichamelijke klachten. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft appellant gezien op een fysiek spreekuur en hem lichamelijk en psychisch onderzocht. Met de beschikbare informatie van de orthopeed van 10 augustus 2020 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep vastgesteld dat appellant last heeft van cervicobrachialgie en licht Carpaal tunnelsyndroom (CTS). Naar aanleiding hiervan heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep een FML opgesteld met meer beperkingen. Daarbij is ook rekening gehouden met de obesitas van appellant. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in verband met de psychische klachten beperkingen aangenomen in de FML in de rubrieken persoonlijk functioneren en sociaal functioneren. De rechtbank heeft in wat appellant naar voren heeft gebracht geen reden gevonden voor twijfel aan de juistheid van de bevindingen van de verzekeringsartsen. Daarom ziet de rechtbank geen reden om een deskundige te benoemen. De enkele omstandigheid dat appellant onvoldoende financiële middelen heeft om zelf een deskundigrapport te laten opstellen, maakt dit niet anders. Uitgaande van de juistheid van de FML van 21 december 2020 acht de rechtbank de functies waarop het Uwv de schatting van het verdienvermogen van appellant heeft gebaseerd, voor appellant geschikt.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant een beschrijving gegeven van zijn klachten en aangevoerd dat er als gevolg van de veelheid aan klachten en pijnklachten sprake is van een sterk
vermindert energieniveau en een toegenomen recuperatiebehoefte. Appellant dient dagelijks
meerdere malen te liggen en zo rust te nemen. Hij slaapt zeer slecht als gevolg van de
(pijn)klachten en zijn psychische klachten. Als appellant al in staat kan worden geacht arbeid te verrichten, wat hij met de huidige beperkingen betwist, dan is ten minste een urenbeperking van toepassing. Ook is appellant van mening dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat er geen noodzaak is een deskundige in te schakelen. Appellant beschikt niet over de financiële middelen om zelf een deskundige in te schakelen. Hij is van mening dat hij zonder het inschakelen van een deskundige niet in staat is de bevindingen van de artsen van het
Uwv te weerleggen. Dit mede omdat appellant in Italië geen behandelaren heeft, vanwege de lange wachtduur, en hij dus ook langs die weg geen eigen informatie kan aandragen.
Ten slotte acht appellant zich niet in staat tot het verrichten van de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van artikel 19aa, eerste lid, van de ZW heeft een verzekerde zonder werkgever, na 52 weken ongeschiktheid tot werken, recht op ziekengeld als hij nog steeds ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid en hij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur. Op grond van artikel 19aa, vijfde lid, van de ZW wordt onder het maatmaninkomen verstaan hetgeen gezonde personen met soortgelijke opleiding en ervaring, ter plaatse waar hij arbeid verricht of het laatst heeft verricht, of in de omgeving daarvan met arbeid gewoonlijk verdienen. Op grond van artikel 19ab, eerste en derde lid, van de ZW wordt het percentage van het maatmaninkomen dat de verzekerde kan verdienen, bedoeld in artikel 19aa van de ZW, vastgesteld op basis van een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek en wordt onder arbeid als bedoeld in artikel 19aa van de ZW verstaan alle algemeen geaccepteerde arbeid waartoe een verzekerde met zijn krachten en bekwaamheden in staat is. Voor de beoordelingssystematiek waarmee de verdiencapaciteit na het eerste ziektejaar wordt bepaald, wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de huidige uitvoeringssystematiek van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, waarbij aan de hand van geschikte functies wordt vastgesteld of de betrokkene beschikt over resterende verdiencapaciteit (zie de uitspraak van de Raad van 30 december 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:4920).
4.2.
Wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, vormt geen aanleiding anders te oordelen dan de rechtbank heeft gedaan. Met de rechtbank wordt geoordeeld dat het Uwv zorgvuldig onderzoek heeft verricht en dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep kan worden gevolgd in zijn conclusies. De overwegingen die aan het oordeel van de rechtbank ten grondslag liggen, worden onderschreven. Daaraan wordt het volgende toegevoegd.
4.3.
De rechtbank heeft terecht geen aanleiding gezien om een onafhankelijk deskundige in te schakelen. Er bestaat geen reden om aan te nemen dat appellant belemmeringen heeft ondervonden bij de onderbouwing van zijn standpunt. Appellant heeft in de procedure voldoende ruimte gehad om stukken in te dienen ter onderbouwing van zijn standpunt dat het Uwv zijn beperkingen heeft onderschat en deze ruimte ook daadwerkelijk benut door in de bezwaarfase medische stukken in te dienen.
4.4.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in het rapport van 20 december 2020 vastgesteld dat appellant niet voldoet aan een van de uitzonderingssituaties zoals beschreven in het Schattingsbesluit op grond waarvan het beschrijven van benutbare mogelijkheden achterwege kan blijven. Er is geen aanleiding om aan deze goed gemotiveerde conclusie te twijfelen.
4.5.
In reactie op de stelling van appellant dat er een urenbeperking nodig is omdat hij slecht slaapt en veel pijn heeft, heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in het rapport van
4 maart 2021 toegelicht waarom er geen medische noodzaak is voor een urenbeperking. Van belang is geacht dat de klachten niet zo ernstig zijn dat er sprake is van een sterke energetische belemmering. Indien appellant werk heeft dat past bij zijn fysieke en psychische beperkingen, is er ook geen noodzaak om een urenbeperking te geven op preventieve
basis. De verzekeringsarts bezwaar en beroep is van mening dat hele dagen werken geen schade zal toebrengen aan de gezondheid, maar activering en arbeid zullen juist bij kunnen dragen aan vermindering van de klachten. Appellant heeft in hoger beroep geen medische stukken ingediend waaruit blijkt dat de beoordeling op dit punt onjuist is.
4.6.
De rechtbank wordt ook gevolgd in haar oordeel dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat de aan de EZWb ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht geschikt zijn voor appellant.
4.7.
De overwegingen in 4.2 tot en met 4.6 leiden tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door F.M. Rijnbeek, in tegenwoordigheid van E.X.R. Yi als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 5 juli 2022.
(getekend) F.M. Rijnbeek
(getekend) E.X.R. Yi