Uitspraak
21 1571 WW
PROCESVERLOOP
OVERWEGINGEN
WW-uitkering van appellant op te schorten.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 14 juli 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de opschorting van de WW-uitkering van appellant. Appellant had op 11 november 2019 een aanvraag voor een WW-uitkering ingediend, maar zijn uitkering werd opgeschort omdat hij niet stond ingeschreven in de Basisregistratie Personen (BRP). De Raad heeft het verzoek van appellant om vrijstelling van het griffierecht gehonoreerd, omdat hij betalingsonmacht had aangetoond. De Raad oordeelde dat de opschorting van de uitkering terecht was, omdat appellant niet voldeed aan de inschrijvingsvereisten in de BRP. De rechtbank had eerder het beroep van appellant tegen het besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) ongegrond verklaard. Appellant voerde in hoger beroep aan dat zijn uitkering niet enkel op basis van de inschrijving in de BRP mocht worden opgeschort, maar de Raad oordeelde dat de inschrijving in de BRP wel degelijk van belang was. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het Uwv terecht de uitkering had opgeschort, aangezien appellant niet binnen de gestelde termijn zijn inschrijving had hersteld. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, waarbij de voorzitter H.G. Rottier en de leden M. Schoneveld en S. Wijna betrokken waren. De beslissing werd in het openbaar uitgesproken.