ECLI:NL:CRVB:2022:1623

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
14 juli 2022
Publicatiedatum
21 juli 2022
Zaaknummer
21/1571 WW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake opschorting WW-uitkering wegens niet-inschrijving in de Basisregistratie Personen

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 14 juli 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de opschorting van de WW-uitkering van appellant. Appellant had op 11 november 2019 een aanvraag voor een WW-uitkering ingediend, maar zijn uitkering werd opgeschort omdat hij niet stond ingeschreven in de Basisregistratie Personen (BRP). De Raad heeft het verzoek van appellant om vrijstelling van het griffierecht gehonoreerd, omdat hij betalingsonmacht had aangetoond. De Raad oordeelde dat de opschorting van de uitkering terecht was, omdat appellant niet voldeed aan de inschrijvingsvereisten in de BRP. De rechtbank had eerder het beroep van appellant tegen het besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) ongegrond verklaard. Appellant voerde in hoger beroep aan dat zijn uitkering niet enkel op basis van de inschrijving in de BRP mocht worden opgeschort, maar de Raad oordeelde dat de inschrijving in de BRP wel degelijk van belang was. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het Uwv terecht de uitkering had opgeschort, aangezien appellant niet binnen de gestelde termijn zijn inschrijving had hersteld. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, waarbij de voorzitter H.G. Rottier en de leden M. Schoneveld en S. Wijna betrokken waren. De beslissing werd in het openbaar uitgesproken.

Uitspraak

21 1571 WW

Datum uitspraak: 14 juli 2022
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 22 maart 2021, 20/2895 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. S.L. Soedamah, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 juni 2022. Appellant is niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M. Sluijs.

OVERWEGINGEN

1.1.
Het verzoek van appellant om te worden vrijgesteld van het betalen van griffierecht wegens betalingsonmacht wordt in hoger beroep gehonoreerd. Appellant heeft zijn betalingsonmacht aannemelijk gemaakt.
1.2.
Op 11 november 2019 heeft appellant een aanvraag om een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) ingediend. Op het aanvraagformulier heeft hij als woonadres opgegeven [adres] in [woonplaats].
1.3.
Bij besluit van 20 november 2019 heeft het Uwv appellant met ingang van 11 oktober 2019 in aanmerking gebracht voor een WW-uitkering. Bij een ongewijzigde situatie loopt de WW-uitkering door tot en met 10 april 2020.
1.4.
Bij separate brief van 20 november 2019 heeft het Uwv appellant te kennen gegeven dat is gebleken dat hij niet staat ingeschreven in de Basisregistratie Personen (BRP) en dat appellant zich uiterlijk op 11 februari 2020 dient in te schrijven bij de gemeente. Als appellant niet in Nederland woont dient hij zijn adres in het buitenland uiterlijk op 11 februari 2020 aan het Uwv door te geven. Als de gemeente heeft geweigerd appellant in te schrijven en hij bezwaar heeft gemaakt tegen de weigering dient appellant uiterlijk op 11 februari 2020 kopieën van de beslissing van de gemeente en het bezwaarschrift naar het Uwv te sturen. Appellant heeft geen gevolg gegeven aan deze brief.
1.5.
Bij besluit van 4 februari 2020 heeft het Uwv de betaling van de WW-uitkering van appellant vanaf 1 februari 2020 opgeschort omdat geen melding van inschrijving bij een gemeente is ontvangen en appellant niet heeft doorgegeven dat hij in het buitenland woont of dat hij een conflict heeft met de gemeente over zijn inschrijving. Bij beslissing op bezwaar van 30 april 2020 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 4 februari 2020 ongegrond verklaard. Het Uwv heeft hieraan ten grondslag gelegd dat op grond van artikel 30a van de WW de uitkering moet worden opgeschort als van een ontvanger een adres in Nederland bekend is, terwijl diegene in de BRP is geregistreerd met de status “vertrokken onbekend waarheen” (VOW). Volgens de gegevens van het Uwv is appellant in het BRP nog steeds geregistreerd met de status VOW.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft vastgesteld dat appellant sinds 4 februari 2016 ambtshalve is uitgeschreven uit de BRP van de gemeente [woonplaats] en daarin (ambtshalve) is opgenomen als niet-ingezetene. Dit is gebleken uit de informatie die het Uwv uit het Suwinet-systeem en zijn systeem “Opvragen Persoon Historie ODS” heeft overgelegd. Ook heeft het Uwv van appellant geen nieuw woonadres doorgekregen en is van appellant enkel een postadres bekend. De rechtbank heeft geoordeeld dat met de registratie als niet-ingezetene (ambtshalve) is voldaan aan het vereiste van artikel 30a van de WW. De rechtbank heeft daarbij ook overwogen dat volgens de Wet basisregistratie personen onder adres wordt verstaan het woonadres, dan wel bij het ontbreken daarvan, het postadres. Het Uwv heeft daarom mogen concluderen dat van appellant een adres in Nederland bekend is, namelijk [adres], terwijl hij in de BRP is geregistreerd als vertrokken naar het buitenland. Verder heeft appellant niet betwist dat hem een redelijke termijn is geboden om zich op zijn postadres of een ander adres te laten inschrijven bij de gemeente. Ook heeft hij niet betwist dat zijn inschrijvingsstatus ongewijzigd is. De rechtbank heeft geoordeeld dat het Uwv daarom terecht heeft besloten de WW-uitkering van appellant niet uit te betalen.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat zijn WW-uitkering niet louter wegens niet-inschrijving in de BRP mag worden opgeschort. Volgens appellant komt aan de inschrijving in de BRP geen beslissende betekenis toe, omdat op grond van artikel 2, eerste lid, van de WW het uitgangspunt is dat waar iemand woont naar de omstandigheden van het geval wordt beoordeeld. De rechtbank is hieraan ten onrechte voorbijgegaan. Op grond van de feitelijke omstandigheden, waaronder zijn bankafschriften en zijn pingedrag, heeft appellant naar zijn stellen aannemelijk gemaakt dat hij in de gemeente [woonplaats] woont. Hij heeft getracht zich in te schrijven op een woonadres, maar tot op heden is dat niet gelukt en om die reden leidt hij een zwervend bestaan in [woonplaats].
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.1.
Op grond van artikel 2, eerste lid, van de WW wordt naar de omstandigheden beoordeeld waar een natuurlijk persoon woont en waar een lichaam gevestigd is.
4.1.2.
Artikel 30a van de WW luidt als volgt.
1. Is van de aanvrager of ontvanger van een uitkering bij het UWV een adres in Nederland bekend, terwijl in de basisregistratie personen ambtshalve is opgenomen dat hij is vertrokken naar een onbekend land van verblijf, dan verzoekt het UWV hem de afwijkende registratie in de basisregistratie personen binnen een redelijke termijn ongedaan te laten maken.
2. Wanneer na afloop van deze termijn, de afwijkende registratie niet is beëindigd of als uit de basisregistratie personen niet blijkt dat het college van burgemeester en wethouders van de desbetreffende gemeente de gegevens over het adres in onderzoek heeft genomen, schort het UWV de betaling van de uitkering aan de persoon, die recht heeft op de uitkering, op.
3. De opschorting wordt beëindigd zodra is vastgesteld dat de persoon, bedoeld in het tweede lid, in het buitenland woont of verblijft of dat een adres in Nederland in de basisregistratie personen is opgenomen.
4. Indien het onderzoek van het college van burgemeester en wethouders is afgerond en de persoon, bedoeld in het tweede lid, in de basisregistratie personen ambtshalve opgenomen blijft met gegevens over het vertrek uit Nederland, schort het UWV de betaling van de uitkering op tot verblijf in het buitenland kan worden vastgesteld of een adres in Nederland in de basisregistratie personen is opgenomen.
4.2.
Het oordeel van de rechtbank en de overwegingen waarop dat oordeel rust, zoals weergegeven onder 2, worden onderschreven. Wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, geeft geen aanleiding daarover anders te oordelen. Waar appellant woont als bedoeld in artikel 2 van de WW is voor de toepassing van artikel 30a van de WW niet relevant. Relevant is of appellant staat ingeschreven in de BRP met een adres in Nederland. Dat was ten tijde van de toekenning van de WW-uitkering niet het geval en dat is door appellant ook niet binnen de geboden termijn hersteld, zodat het Uwv was gehouden de
WW-uitkering van appellant op te schorten.
4.3.
Uit 4.2 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door H.G. Rottier als voorzitter en M. Schoneveld en S. Wijna als leden, in tegenwoordigheid van L.R. Kokhuis als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 14 juli 2022.
(getekend) H.G. Rottier
(getekend) L.R. Kokhuis