ECLI:NL:CRVB:2022:174
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Herziening en terugvordering van ZW-uitkering door het Uwv over een specifieke periode
In deze zaak beoordeelt de Centrale Raad van Beroep of het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) terecht de Ziektewet (ZW)-uitkering van appellant heeft herzien en een bedrag van € 3.165,35 aan onverschuldigd betaalde ZW-uitkering heeft teruggevorderd over de periode van 9 oktober 2017 tot en met 28 januari 2018. Appellant had in hoger beroep aangevoerd dat het Uwv van terugvordering had moeten afzien, mede vanwege de onduidelijkheid die was ontstaan door meerdere terugvorderings- en invorderingsbesluiten die kort na elkaar waren verzonden. De rechtbank had eerder geoordeeld dat het Uwv op juiste gronden had gehandeld en dat het beroep op het vertrouwensbeginsel niet slaagde. De Raad bevestigt deze uitspraak en oordeelt dat het Uwv verplicht was om de onverschuldigd betaalde uitkering terug te vorderen, aangezien appellant te veel ziekengeld had ontvangen door inkomsten uit werk. De Raad concludeert dat de omstandigheden van appellant niet voldoende waren om van terugvordering af te zien, en dat de communicatie van het Uwv, hoewel niet optimaal, niet leidde tot een gerechtvaardigd vertrouwen dat terugvordering zou uitblijven. De uitspraak van de rechtbank Gelderland wordt bevestigd.