ECLI:NL:CRVB:2022:1759

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
3 augustus 2022
Publicatiedatum
11 augustus 2022
Zaaknummer
22/239 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om herziening van uitspraak inzake griffierecht niet-ontvankelijk verklaard

Op 3 augustus 2022 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in een verzoek om herziening van een eerdere uitspraak van 21 oktober 2021. Verzoekster had verzocht om herziening van de uitspraak, maar had het verschuldigde griffierecht van € 134,- niet binnen de gestelde termijn betaald. De Raad heeft verzoekster herhaaldelijk gewezen op de verplichting tot betaling van het griffierecht en de gevolgen van het niet tijdig betalen. Ondanks meerdere herinneringen en een beroep op betalingsonmacht, heeft verzoekster geen tijdige betaling verricht. De Raad heeft vastgesteld dat er geen reden is om aan te nemen dat verzoekster niet in verzuim is geweest. Hierdoor is het verzoek om herziening kennelijk niet-ontvankelijk verklaard. De uitspraak is gedaan door rechter F.M. Rijnbeek, in aanwezigheid van griffier J.M. Labage, en is openbaar uitgesproken op dezelfde datum. Er is geen proceskostenveroordeling uitgesproken.

Uitspraak

Datum uitspraak: 3 augustus 2022
22/239 ZW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak als bedoeld in de artikelen 8:54 en 8:108 in verbinding met artikel 8:119 van de Algemene wet bestuursrecht in verband met het verzoek om herziening tegen de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 21 oktober 2021, 20/1897 ZW
Partijen:
[verzoekster] te [woonplaats] (verzoekster)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Verzoekster heeft verzocht om herziening van de uitspraak van de Raad van 21 oktober 2021, CRvB 20/1897 ZW.

OVERWEGINGEN

In artikel 8:41, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is bepaald dat van de indiener van het beroepschrift een griffierecht wordt geheven. Ingevolge artikel 8:119, tweede lid, van de Awb is deze bepaling van overeenkomstige toepassing op het verzoek om herziening.
Bij brief van 25 januari 2022 is verzoekster erop gewezen dat een griffierecht van € 134,- is verschuldigd, en is medegedeeld dat dit bedrag uiterlijk 28 dagen na de dag van verzending van de brief op de in die brief genoemde bankrekening moet zijn bijgeschreven.
Bij aangetekende brief van 23 februari 2022 is verzoekster nogmaals gewezen op de verschuldigdheid van het griffierecht en is medegedeeld dat het verschuldigde bedrag binnen vier weken na de datum van deze brief op de in die brief genoemde bankrekening dient te zijn bijgeschreven dan wel contant moet zijn betaald op het bezoekadres van de Raad. Daarbij is erop gewezen dat als het griffierecht niet tijdig wordt betaald, verzoekster er rekening mee moet houden dat de procedure niet inhoudelijk behandeld zal worden.
Bij e-mailbericht van 24 februari 2022 geeft verzoekster aan dat zij niet in staat is om de nota te voldoen en verzoekt om uitstel voor het betalen van de griffierecht nota. De Raad heeft dit aangemerkt als een beroep op betalingsonmacht.
Bij brief van 7 maart 2022 is verzoekster gewezen op de criteria die gelden voor het aannemen van betalingsonmacht. Aan verzoekster is een termijn van twee weken gegeven om door middel van het invullen en retourneren van het bij de brief gevoegde formulier te reageren op voornoemde brief. Daarbij is verzoekster erop gewezen dat het beroep op betalingsonmacht wordt afgewezen als het formulier niet op tijd is teruggestuurd, niet compleet is ingevuld en/of gegevens ontbreken en dat er geen gelegenheid is tot aanvulling van het formulier of de gegevens.
Verzoekster heeft deze termijn ongebruikt voorbij laten gaan.
Bij brief van 28 maart 2022 is het verzoek om betalingsonmacht afgewezen. Daarbij is verzoekster meegedeeld dat er een nieuwe nota griffierecht zal worden verstuurd waarin wordt verzocht het griffierecht binnen de in de nota gestelde termijn te betalen. Voorts is erop gewezen dat overschrijding van die termijn kan leiden tot niet-ontvankelijkheid van het verzoek om herziening.
Bij brief van 28 maart 2022 is de nieuwe nota verstuurd waarin verzoekster opnieuw erop is gewezen dat een griffierecht van € 134,- is verschuldigd en aan haar is medegedeeld dat dit bedrag uiterlijk 28 dagen na de dag van verzending van de brief op de in die brief genoemde bankrekening moet zijn bijgeschreven.
Bij aangetekende brief van 26 april 2022 is verzoekster nogmaals gewezen op de verschuldigdheid van het griffierecht en is medegedeeld dat het verschuldigde bedrag binnen vier weken na de datum van deze brief op de in die brief genoemde bankrekening dient te zijn bijgeschreven dan wel contant moet zijn betaald op het bezoekadres van de Raad. Daarbij is erop gewezen dat als het griffierecht niet tijdig wordt betaald, verzoekster er rekening mee moet houden dat de procedure niet inhoudelijk behandeld zal worden.
Het griffierecht is niet binnen de termijn betaald.
Op grond van de beschikbare gegevens kan redelijkerwijs niet worden geoordeeld dat verzoekster niet in verzuim is geweest. Het verzoek om herziening is kennelijk niet-ontvankelijk, zodat zonder verder onderzoek kan worden beslist.
Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het verzoek om herziening niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door F.M. Rijnbeek, in tegenwoordigheid van J.M. Labage als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 3 augustus 2022.
(getekend) F.M. Rijnbeek
(getekend) J.M. Labage
Tegen deze uitspraak kunnen een belanghebbende en het bestuursorgaan binnen zes weken na de verzending van het afschrift van deze uitspraak schriftelijk verzet doen bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA UTRECHT. De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld te worden gehoord.

CVG