ECLI:NL:CRVB:2022:1762

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
10 augustus 2022
Publicatiedatum
11 augustus 2022
Zaaknummer
21/123 WAJONG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over arbeidsvermogen en Wajong-uitkering

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 10 augustus 2022 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de beslissing van het Uwv om geen Wajong-uitkering toe te kennen. Appellant, geboren in 1986, had eerder aanvragen ingediend voor een Wajong-uitkering, die door het Uwv waren afgewezen op basis van het oordeel dat hij over arbeidsvermogen beschikte. De rechtbank Noord-Holland had het beroep van appellant tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard, waarbij werd vastgesteld dat appellant op zijn achttiende verjaardag en in de vijf jaar daarna over arbeidsvermogen beschikte. Appellant voerde aan dat hij door zijn verstandelijke handicap, met een IQ van 45, niet in staat was om zelfstandig te werken en alleen onder intensieve begeleiding kon functioneren. De Raad oordeelde dat het Uwv zorgvuldig onderzoek had gedaan en voldoende onderbouwing had gegeven voor de conclusie dat appellant over arbeidsvermogen beschikte. De rechtbank had terecht geoordeeld dat het bewijsrisico bij appellant lag, gezien de laattijdige aanvraag van de Wajong-uitkering. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep van appellant niet slaagde. De beslissing van het Uwv om geen Wajong-uitkering toe te kennen werd daarmee bevestigd.

Uitspraak

21 123 WAJONG

Datum uitspraak: 10 augustus 2022
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van
1 december 2020, 20/2207 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. J.W.R. Wokke hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 juni 2022. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Wokke. Het Uwv heeft zich niet laten vertegenwoordigen.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant, geboren op [geboortedatum] 1986, heeft met een door het Uwv op 8 oktober 2018 ontvangen formulier een aanvraag ingediend om uitkering op grond van de
Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong). Daarbij is vermeld dat hij depressief en ontoegankelijk is en onder behandeling is bij de 1e lijn psychiatrie. Het Uwv heeft vervolgens een verzekeringsgeneeskundig onderzoek verricht. Bij besluit van
21 november 2018 heeft het Uwv de aanvraag afgewezen, omdat appellant nu geen arbeidsvermogen heeft maar deze situatie niet duurzaam is. Appellant heeft tegen dit besluit geen bezwaar gemaakt.
1.2.
Bij brief van 25 april 2019 heeft appellant opnieuw een aanvraag indiend om
Wajong-uitkering. Bij de aanvraag heeft appellant een psychodiagnostisch onderzoek van de Rotonde-Expertisecentrum VG-GGZ (Rotonde) van 25 april 2019 overgelegd. Het Uwv heeft vervolgens een verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek verricht. Bij besluit van 29 juli 2019 heeft het Uwv de aanvraag afgewezen, omdat appellant na zijn achttiende verjaardag heeft gewerkt en hij meer dan 75% van het minimumloon heeft verdiend.
1.3.
Bij besluit van 10 maart 2020 (bestreden besluit) heeft het Uwv het door appellant tegen het besluit van 29 juli 2019 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard onder gewijzigde motivering. Het Uwv heeft appellant meegedeeld dat hij vanaf 5 oktober 2018 geen recht heeft op een Wajong-uitkering, omdat hij in de periode van 12 juli 2004 (zijn achttiende verjaardag) tot 12 juli 2009 (vijf jaar na zijn achttiende verjaardag) over arbeidsvermogen beschikte. Aan het bestreden besluit ligt een aanvullend rapport van de primaire verzekeringsarts ten grondslag.
2.1.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. In deze zaak heeft de rechtbank de vraag beantwoord of appellant op zijn achttiende verjaardag of binnen vijf jaar daarna jonggehandicapte is geworden. De te beoordelen periode loopt van 12 juli 2004 tot en met 12 juli 2009.
2.2.
De rechtbank heeft geoordeeld dat het onderzoek door het Uwv zorgvuldig is uitgevoerd. De rechtbank heeft voorts geoordeeld dat het Uwv voldoende onderbouwd heeft dat appellant op zijn achttiende verjaardag, en ook de vijf jaar daarna, beschikte over arbeidsvermogen. Vaststaat dat van de periode in geding geen medische informatie beschikbaar is. De rechtbank heeft overwogen dat bij een laattijdige aanvraag van een Wajong-uitkering het bewijsrisico, dat het medische beeld met het verstrijken van de tijd steeds moeilijker is vast te stellen, bij appellant ligt (zie de uitspraak van van de Raad van 1 augustus 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:2678). Dat het voor appellant lastig is om te onderbouwen dat hij al eerder geen arbeidsvermogen had, komt voor zijn rekening en risico. Het feit dat de Rotonde nu heeft vastgesteld dat appellant een IQ van 45 heeft, betekent op zichzelf nog niet dat appellant gedurende de periode in geding niet beschikte over arbeidsvermogen. Niet in geschil is immers dat appellant in de periode van 24 oktober 2005 tot en met 10 januari 2010 heeft gewerkt. Dat appellant dit onder intensieve begeleiding heeft gedaan en het hem niet is gelukt een vaste aanstelling te krijgen, maakt dit niet anders. De verklaringen van zijn nicht en zijn vader leiden niet tot een ander oordeel. De verklaringen zijn afgegeven door familieleden en kunnen in die zin niet als objectief worden beschouwd. Andere (medische) informatie ontbreekt.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat hij in de periode van 2004 tot 2010 niet over arbeidsvermogen beschikte. Dit komt door zijn verstandelijke handicap die aangeboren is en niet is ontstaan na een trauma. Appellant heeft een IQ van 45. Verder wijst hij op zijn verdere levensloop, het verkregen advies voor speciaal onderwijs en de vrijstelling van de leerplichtwet. Appellant is niet in staat om zelfstandig te werken en kan alleen maar onder intensieve begeleiding werken. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft appellant verwezen naar de in beroep overgelegde verklaringen van zijn vader en nicht.
3.2.
Het Uwv heeft om bevestiging van de aangevallen uitspraak verzocht.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.1.
Op grond van artikel 1a:1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wajong is jonggehandicapte de ingezetene die op de dag waarop hij achttien jaar wordt als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft.
4.1.2.
Op grond van het tweede lid wordt de ingezetene die op de dag als bedoeld in het eerste lid, onderdeel a of b, beperkingen ondervindt als gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling, maar op grond van het eerste lid niet aangemerkt wordt als jonggehandicapte, alsnog jonggehandicapte in de zin van dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen, indien hij binnen vijf jaar na die dag duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft, indien dit voorkomt uit dezelfde oorzaak als die op grond waarvan hij beperkingen als gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling ondervond op de dag, bedoeld in onderdeel a of b.
4.1.3.
Op grond van artikel 1a, eerste lid, van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten (Schattingsbesluit) heeft de betrokkene geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie (arbeidsvermogen) als hij (a) geen taak kan uitvoeren in een arbeidsorganisatie, (b) niet over basale werknemersvaardigheden beschikt, (c) niet aaneengesloten kan werken gedurende ten minste een periode van een uur, of (d) niet ten minste vier uur per dag belastbaar is. Het Uwv moet dus beoordelen of een betrokkene voldoet aan (ten minste) een van deze vier genoemde voorwaarden. Is dat het geval, dan heeft de betrokkene geen arbeidsvermogen. Voor een meer algemene beschrijving van het beoordelingskader wordt verwezen naar de uitspraak van de Raad van 5 april 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:1018 en 16 januari 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:286.
4.2.
Partijen houdt verdeeld de vraag of appellant voldoet aan de voorwaarden dat hij geen taak kan uitvoeren in een arbeidsorganisatie, niet over basale werknemersvaardigheden beschikt, niet aaneengesloten kan werken gedurende ten minste een periode van een uur en niet ten minste vier uur per dag belastbaar is.
4.3.
De aanvraag van appellant moet beschouwd worden als een zogeheten laattijdige aanvraag. De rechtbank heeft met juistheid overwogen dat als door tijdsverloop de medische situatie in het verleden niet meer verantwoord kan worden vastgesteld, dit op grond van vaste rechtspraak (waaronder de door de rechtbank genoemde uitspraak) voor rekening van appellant moet komen.
4.4.
De rechtbank heeft terecht geen aanleiding gezien om te twijfelen aan de conclusies van het Uwv dat appellant op zijn achttiende verjaardag, en ook de vijf jaar daarna, beschikte over arbeidsvermogen. De primaire verzekeringsarts heeft in zijn rapport van 2 december 2019 overwogen dat uit overleg met de arbeidsdeskundige en dossieronderzoek naar voren is gekomen dat appellant aansluitend aan de achttiende verjaardag en de vijf jaar daarna meerdere arbeidsovereenkomsten heeft gehad, dan wel meerdere werkzaamheden heeft verricht. Dit maakt volgens de verzekeringsarts aannemelijk dat appellant destijds meer dan vier uur per dag belastbaar moet zijn geweest en daarnaast een uur aaneengesloten een taak moet hebben kunnen verrichten. Volgens de arbeidsdeskundige beschikte appellant over voldoende basale werknemersvaardigheden en kon hij onder beschutte omstandigheden instructies begrijpen, onthouden en uitvoeren en een taak verrichten in een arbeidsorganisatie. Het standpunt van appellant dat hij zijn werkzaamheden van 2005 tot 2010 niet zelfstandig heeft kunnen doen en veel begeleiding nodig had, slaagt niet. De behoefte aan begeleiding bij het verrichten van werkzaamheden staat op zichzelf niet in de weg aan het kunnen aannemen van arbeidsvermogen. Daar komt bij dat niet meer met voldoende zekerheid kan worden vastgesteld wat de aard en omvang is geweest van de begeleiding die appellant naar zijn zeggen heeft ontvangen bij het verrichten van zijn werkzaamheden als schoonmaker. Op grond van de overgelegde verklaringen van zijn familieleden en de overige informatie waar appellant naar verwezen heeft, kan niet worden vastgesteld dat appellant vanwege de behoefte aan begeleiding niet beschikte over basale werknemersvaardigheden of geen taak kon uitvoeren in een arbeidsorganisatie.
4.5.
Gelet op het voorgaande heeft de rechtbank terecht het Uwv gevolgd in zijn standpunt dat appellant beschikt over arbeidsvermogen en om die reden niet als jonggehandicapte is aan te merken. Het Uwv heeft terecht geweigerd aan appellant een Wajong-uitkering toe te kennen.
4.6.
Uit 4.3 tot en met 4.5 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door W.J.A.M. van Brussel, in tegenwoordigheid van N.N. Gambier als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 10 augustus 2022.
(getekend) W.J.A.M. van Brussel
(getekend) N.N. Gambier