ECLI:NL:CRVB:2022:1797
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Terugvordering onverschuldigd betaalde ZW-uitkering door het Uwv
In deze zaak gaat het om de terugvordering van een onverschuldigd betaalde Ziektewet (ZW)-uitkering door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Appellant, die na een motorongeval op 3 november 2017 niet meer kon werken, ontving gedurende een bepaalde periode een ZW-uitkering van zowel zijn werkgever als het Uwv. De werkgever had echter niet tijdig aangegeven dat er een noriskpolis van toepassing was, waardoor de ZW-uitkering door het Uwv ook werd uitbetaald. Dit leidde tot een dubbele betaling van de ZW-uitkering over de periode van 5 november 2017 tot en met 18 februari 2018, wat resulteerde in een terugvordering van € 5.072,95 door het Uwv.
De rechtbank Rotterdam verklaarde het beroep van appellant tegen de terugvordering ongegrond, omdat het Uwv verplicht was om onverschuldigd betaalde uitkeringen terug te vorderen, tenzij er dringende redenen waren om hiervan af te zien. Appellant stelde dat hij door de terugvordering in financiële problemen zou komen, maar de rechtbank oordeelde dat hij niet aannemelijk had gemaakt dat de gevolgen onaanvaardbaar waren. De Raad bevestigde deze uitspraak in hoger beroep, waarbij werd opgemerkt dat appellant in oktober 2022 een verzoek kan indienen om van verdere terugvordering af te zien, mits aan bepaalde voorwaarden is voldaan.
De Raad oordeelde dat de gronden die appellant in hoger beroep aanvoerde, herhalingen waren van eerdere argumenten en dat de rechtbank deze gemotiveerd had weerlegd. De uitspraak van de rechtbank werd volledig onderschreven, en de Raad bevestigde de beslissing dat appellant de onterecht ontvangen ZW-uitkering moest terugbetalen. Er werd geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.