ECLI:NL:CRVB:2022:1797

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
10 augustus 2022
Publicatiedatum
15 augustus 2022
Zaaknummer
21/981 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugvordering onverschuldigd betaalde ZW-uitkering door het Uwv

In deze zaak gaat het om de terugvordering van een onverschuldigd betaalde Ziektewet (ZW)-uitkering door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Appellant, die na een motorongeval op 3 november 2017 niet meer kon werken, ontving gedurende een bepaalde periode een ZW-uitkering van zowel zijn werkgever als het Uwv. De werkgever had echter niet tijdig aangegeven dat er een noriskpolis van toepassing was, waardoor de ZW-uitkering door het Uwv ook werd uitbetaald. Dit leidde tot een dubbele betaling van de ZW-uitkering over de periode van 5 november 2017 tot en met 18 februari 2018, wat resulteerde in een terugvordering van € 5.072,95 door het Uwv.

De rechtbank Rotterdam verklaarde het beroep van appellant tegen de terugvordering ongegrond, omdat het Uwv verplicht was om onverschuldigd betaalde uitkeringen terug te vorderen, tenzij er dringende redenen waren om hiervan af te zien. Appellant stelde dat hij door de terugvordering in financiële problemen zou komen, maar de rechtbank oordeelde dat hij niet aannemelijk had gemaakt dat de gevolgen onaanvaardbaar waren. De Raad bevestigde deze uitspraak in hoger beroep, waarbij werd opgemerkt dat appellant in oktober 2022 een verzoek kan indienen om van verdere terugvordering af te zien, mits aan bepaalde voorwaarden is voldaan.

De Raad oordeelde dat de gronden die appellant in hoger beroep aanvoerde, herhalingen waren van eerdere argumenten en dat de rechtbank deze gemotiveerd had weerlegd. De uitspraak van de rechtbank werd volledig onderschreven, en de Raad bevestigde de beslissing dat appellant de onterecht ontvangen ZW-uitkering moest terugbetalen. Er werd geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

21 981 ZW

Datum uitspraak: 10 augustus 2022
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 4 maart 2021, 20/1644 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. R. Kuijer, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 juli 2022. Namens appellant is
mr. Kuijer verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. I.L.M. Dunselman.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is op 3 november 2017 door een motorongeval uitgevallen voor zijn werkzaamheden bij [naam B.V.] , een eigenrisicodrager voor de Ziektewet (ZW). Omdat de werkgever niet tijdig bekend was met het feit dat op appellant een zogeheten noriskpolis van toepassing was, heeft de werkgever over de periode van 5 november 2017 tot en met 18 februari 2018 de ZW-uitkering aan appellant betaald tot een bedrag van € 5.072,95 (bruto). Omdat een verzoek van de werkgever in februari 2018 tot verrekening van ZWuitkering het Uwv te laat heeft bereikt, heeft het Uwv over diezelfde periode ook de ZWuitkering aan appellant betaald.
1.2.
De administrateur van de werkgever heeft appellant bij brief van 5 september 2019 verzocht tot terugbetaling van de door de werkgever betaalde ZW-uitkering ter hoogte van € 5.072,95. Bij formulier van 30 september 2019 heeft de werkgever het Uwv verzocht om van appellant de ten onrechte betaalde ZW-uitkering terug te vorderen over de periode van 5 november 2017 tot en met 18 februari 2018 ter hoogte van € 5.072,95.
1.3.
Het Uwv heeft bij besluit van 8 oktober 2019 de over de periode van 5 november 2017 tot en met 18 februari 2018 onverschuldigd betaalde ZW-uitkering van appellant teruggevorderd tot een bedrag van € 5.072,95. Het bezwaar van appellant tegen het besluit van 8 oktober 2019 heeft het Uwv bij besluit van 10 maart 2019 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft vastgesteld dat op het moment dat de werkgever het Uwv bij e-mailbericht van 12 februari 2018 verzocht het door hem betaalde bedrag ad. € 5.072,95 met de aan appellant van het Uwv toekomende ZW-uitkering te verrekenen, het Uwv reeds was overgegaan tot de uitbetaling van de ZW-uitkering aan appellant en een verrekening niet meer mogelijk was. Nu het Uwv is gehouden de onverschuldigde betalingen terug te vorderen, heeft het Uwv geen ruimte om daarbij een individuele belangenafweging te maken, zoals door appellant is bepleit. Alleen indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn, kan het Uwv besluiten geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien. Volgens vaste rechtspraak (bijvoorbeeld de uitspraak van 6 juli 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:2514) kan een dringende reden slechts zijn gelegen in de onaanvaardbaarheid van de financiële en/of sociale gevolgen die een terugvordering voor een verzekerde heeft. Het moet dan gaan om incidentele gevallen, waarbij iets bijzonders en uitzonderlijks aan de hand is en waarin een individuele afweging plaatsvindt van alle relevante omstandigheden. Appellant heeft niet aannemelijk gemaakt dat de gevolgen van de terugvordering voor hem onaanvaardbaar zijn. Appellants niet concreet onderbouwde stelling dat hij door de terugvordering in financiële problemen komt, is onvoldoende om dringende redenen zoals hiervoor beschreven aan te nemen. Daarbij heeft de rechtbank in aanmerking aangenomen dat appellant als schuldenaar de bescherming geniet van de regels van de beslagvrije voet zoals opgenomen in de artikelen 475b tot en met 475e van het Wetboek van Burgelijke Rechtsvordering (Rv). Van dringende redenen om van terugvordering af te zien is dan ook niet gebleken. Het Uwv heeft daarom terecht bepaald dat appellant de ten onrechte van zijn werkgever ontvangen ZW-uitkering dient terug te betalen.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat hij niet eerder dan met het schrijven van 5 september 2019 van zijn voormalige werkgever vernam dat een bedrag aan ZW-uitkering over de periode van 5 november 2017 tot en met 18 februari 2018 moest worden terugbetaald. Eerst bij brief van 5 oktober 2019, dus bijna twee jaar na de betaling, is de ZW-uitkering vervolgens door het Uwv teruggevorderd. Het Uwv heeft een fout gemaakt door niet direct na het verzoek van de werkgever over te gaan tot verrekening. Volgens appellant is er een dringende reden om van terugvordering af te zien. Door de vele lichamelijke en psychische klachten na het motorongeval heeft hij zijn bankrekening niet gecontroleerd. De door het Uwv betaalde uitkering heeft hij beschouwd als een compensatie voor de lagere ZW-uitkering en de hoge onkosten door het ongeval. Het Uwv heeft ook nooit enige uitleg of berekening toegezonden. Appellant is van mening dat terugvordering in strijd is met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht om bevestiging van de aangevallen uitspraak.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
Op grond van artikel 33, eerste lid, van de ZW is het Uwv gehouden onverschuldigd betaalde ziekengeld terug te vorderen, tenzij er – zoals ten tijde van belang was bepaald in het vijfde lid van dit artikel – dringende redenen bestaan om geheel of ten dele daarvan af te zien. Volgens vaste rechtspraak van de Raad, zoals de uitspraak waar de rechtbank naar verwezen heeft, kunnen dringende redenen slechts gelegen zijn in de onaanvaardbaarheid van de gevolgen die de terugvordering voor een verzekerde heeft.
4.2.
Ter beoordeling ligt voor of het Uwv een bedrag van € 5.072,95 (bruto) aan onverschuldigd betaalde ZW-uitkering over de periode van 5 november 2017 tot en met 18 februari 2018 terecht van appellant heeft teruggevorderd. Niet in geschil is dat de ZWuitkering over deze periode tweemaal aan appellant betaalbaar is gesteld.
4.3.
De gronden die appellant in hoger beroep heeft aangevoerd zijn een herhaling van wat hij in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank is gemotiveerd op die gronden ingegaan. Appellant heeft geen redenen aangevoerd waarom de gemotiveerde weerlegging van de betrokken gronden in de aangevallen uitspraak onjuist dan wel onvolledig is. Het oordeel van de rechtbank en de aan dat oordeel ten grondslag gelegde overwegingen worden geheel onderschreven.
4.4.
Gelet op het verhandelde ter zitting merkt de Raad nog op dat appellant in oktober 2022 een verzoek bij het Uwv kan indienen om van (verdere) terugvordering van ZW-uitkering af te zien. Gelet op de mededeling van het Uwv ter zitting is alsdan een termijn van drie jaar verstreken waarin het gemiddeld inkomen van appellant de beslagvrije voet, bedoeld in de artikelen 475c en 475d van het Rv, niet te boven is gegaan.
4.5.
Uit 4.3 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.J.J.M. Weyers, in tegenwoordigheid van S.C. Scholten als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 10 augustus 2022.
(getekend) E.J.J.M. Weyers
(getekend) S.C. Scholten