ECLI:NL:CRVB:2022:1876
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Toekenning van kinderbijslag met betrekking tot de ingangsdatum van de aanvraag en de toepassing van artikel 14 van de AKW
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 21 april 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de toekenning van kinderbijslag aan appellante. Appellante ontving eerder kinderbijslag voor haar dochters, maar deze werd beëindigd in 2016 omdat zij niet voldeed aan de onderhoudseis. Na een nieuwe aanvraag op 17 juni 2020, werd de kinderbijslag door de Sociale Verzekeringsbank (Svb) toegekend met ingang van het tweede kwartaal van 2019. Appellante was het niet eens met de ingangsdatum en stelde dat er bijzondere omstandigheden waren die een eerdere ingangsdatum rechtvaardigden.
De rechtbank Midden-Nederland had eerder geoordeeld dat de Svb terecht had besloten dat de kinderbijslag niet eerder kon ingaan dan met ingang van de eerste dag van het tweede kwartaal van 2019. Appellante voerde aan dat zij niet op de hoogte was gesteld van de forfaitaire onderhoudsbijdrage en dat dit haar recht op kinderbijslag had beïnvloed. De Centrale Raad van Beroep bevestigde echter het oordeel van de rechtbank. De Raad stelde vast dat op grond van artikel 14, derde lid, van de Algemene Kinderbijslagwet (AKW) het recht op kinderbijslag niet eerder kan ingaan dan één jaar voorafgaand aan de aanvraag. De Raad oordeelde dat er geen zeer bijzondere omstandigheden waren die een uitzondering op deze regel rechtvaardigden. De beslissing van de Svb werd dan ook bevestigd, en het beroep van appellante werd ongegrond verklaard.