ECLI:NL:RBZWB:2023:4073

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
13 juni 2023
Publicatiedatum
13 juni 2023
Zaaknummer
AWB- 22_4544
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het recht op kinderbijslag en terugwerkende kracht in bestuursrechtelijke context

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 13 juni 2023, wordt het beroep van eiseres inzake haar recht op kinderbijslag beoordeeld. Eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. E.W.J.M. Janssens, heeft bezwaar gemaakt tegen een besluit van de Sociale Verzekeringsbank (Svb) dat haar kinderbijslag met terugwerkende kracht slechts tot het eerste kwartaal van 2021 toekent. Eiseres stelt dat er bijzondere omstandigheden zijn die een afwijking van de hoofdregel rechtvaardigen, namelijk dat kinderbijslag niet eerder kan ingaan dan een jaar voorafgaand aan de aanvraag. De rechtbank heeft op 25 mei 2023 de zaak behandeld, waarbij eiseres en haar gemachtigde aanwezig waren, evenals mr. A. Marijnissen namens de Svb.

De rechtbank oordeelt dat de Svb terecht heeft besloten om de kinderbijslag per het eerste kwartaal van 2021 toe te kennen. Eiseres kan geen verwijt worden gemaakt voor het niet eerder indienen van haar aanvraag, maar de rechtbank stelt vast dat de wetgeving, met name artikel 14 van de Algemene Kinderbijslagwet (AKW), geen ruimte biedt voor een belangenafweging in dit geval. De rechtbank concludeert dat er geen zeer bijzondere omstandigheden zijn die een afwijking van de strikte toepassing van de wet rechtvaardigen.

Daarnaast wordt het verzoek van eiseres om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn ter zitting ingetrokken. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en wijst het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak is openbaar uitgesproken en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen. Eiseres heeft de mogelijkheid om in hoger beroep te gaan bij de Centrale Raad van Beroep binnen zes weken na verzending van de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 22/4544 AKW

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 13 juni 2023 in de zaak tussen

[naam eiseres] , uit [plaatsnaam] , eiseres

(gemachtigde: mr. E.W.J.M. Janssens),
en

De Raad van bestuur van de Sociale Verzekeringsbank Breda.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres inzake haar recht op kinderbijslag.
1.1.
De Svb heeft met het besluit van 14 april 2022 met ingang van het eerste kwartaal van 2021 aan eiseres kinderbijslag toegekend. Met het besluit van 11 augustus 2022 (bestreden besluit) op het bezwaar van eiseres is de Svb bij dit besluit gebleven.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 25 mei 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres en haar gemachtigde en mr. A. Marijnissen namens de Svb.

Beoordeling door de rechtbank

2. Eiseres en haar ex-partner leven sinds 1 januari 2011 gescheiden.
Op 18 februari 2014 heeft de Svb eiseres gemeld dat haar ex-partner de volledige kinderbijslag voor [naam kind] gaat ontvangen.
Eiseres heeft op 31 maart 2022 kinderbijslag voor [naam kind] aangevraagd.
Met het besluit van 14 april 2022 heeft de Svb aan eiseres kinderbijslag toegekend met ingang van het eerste kwartaal van 2021. Daarbij heeft de Svb zich op het standpunt gesteld dat kinderbijslag met maximaal één jaar terugwerkende kracht kan worden toegekend.
Tegen dit besluit heeft eiseres bezwaar gemaakt.
Met het bestreden besluit is het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Op 16 juni 2022 heeft eiseres de Svb verzocht om het besluit van 18 februari 2014 te herzien.
Met het besluit van 11 augustus 2022 heeft de Svb dit herzieningsverzoek afgewezen. Daaraan heeft de Svb ten grondslag gelegd dat eiseres geen nieuwe feiten of omstandigheden heeft doorgegeven. Ook blijkt niet uit het herzieningsverzoek dat de beslissing van 18 februari 2014 onjuist is.
3. Eiseres kan zich niet vinden in de mate van terugwerkende kracht waarmee de kinderbijslag is toegekend. In haar geval bestaat er reden om van de hoofdregel af te wijken dat kinderbijslag niet eerder in kan gaan dan een jaar voorafgaande aan de eerste dag van het kalenderkwartaal waarin de aanvraag werd ingediend omdat er sprake is van een bijzonder geval c.q. bijzondere omstandigheden. Eiseres verwijst in dit verband naar artikel 3:4, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Eiseres kan geen verwijt worden gemaakt dat zij niet eerder heeft vermeld dat [naam kind] sinds 28 oktober 2016 weer bij haar woont. Daarnaast heeft de Belastingdienst te kennen gegeven pas bereid te zijn om ook het kindgebonden budget met terugwerkende kracht toe te kennen nadat de Svb het recht op kinderbijslag over de voorgaande periode heeft vastgesteld. Nu eiseres over de voorgaande jaren een flink bedrag aan inkomsten is misgelopen terwijl zij wel de (financiële) zorg over [naam kind] heeft gedragen en er bij instandhouding van het bestreden besluit substantiële nabetalingsrechten verloren zullen gaan waarmee de schuldenpositie van eiseres zou kunnen worden verbeterd, zijn de nadelige gevolgen van dat besluit onevenredig zwaar in verhouding tot de met dat besluit te dienen doelen. De Svb heeft ten onrechte geconcludeerd dat kon worden afgezien van een hoorzitting. Primair vordert eiseres dat aan haar kinderbijslag met terugwerkende kracht tot 1 juli 2017 wordt verstrekt. Subsidiair meent eiseres dat haar beroepschrift tevens had moeten worden opgevat als een bezwaarschrift tegen het besluit van 11 augustus 2022 waarin het herzieningsverzoek is afgewezen. Verzocht is om in te stemmen met rechtstreeks beroep. Volgens eiseres is het besluit van 11 augustus 2022 evident onredelijk.
De stelling dat eiseres recht heeft op een schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn is ter zitting ingetrokken.
4. De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
5.1
Eiseres heeft haar aanvraag voor het eerst gedaan op 31 maart 2022. Dit betekent dat het sinds 1 januari 2016 gewijzigde artikel 14, derde lid, van de Algemene Kinderbijslagwet (AKW) van toepassing is. Op grond van die dwingendrechtelijke bepaling kan het recht op kinderbijslag niet vroeger in gaan dan één jaar voorafgaand aan de eerste dag van het kwartaal waarin de aanvraag werd ingediend. De mogelijkheid om in bijzondere gevallen een uitzondering te maken is sinds 1 januari 2016 niet meer in artikel 14 van de AKW opgenomen. Artikel 14, derde lid, van de AKW biedt geen ruimte voor een belangenafweging en toetsing aan het evenredigheidsbeginsel. [1] Er is geen sprake van zeer bijzondere omstandigheden waarmee de wetgever geen rekening heeft gehouden, waardoor strikte toepassing van artikel 14, derde lid, van de AKW in strijd zou komen met een fundamenteel rechtsbeginsel.
5.2
De rechtbank is dan ook van oordeel dat de Svb terecht aan eiseres kinderbijslag heeft toegekend per het eerste kwartaal van 2021.
5.3
De in artikel 7:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) opgenomen uitzonderingsmogelijkheden op de hoorplicht moeten volgens vaste rechtspraak restrictief worden gehanteerd, wat betekent dat pas van een kennelijk ongegrond bezwaar gesproken kan worden wanneer uit het bezwaarschrift meteen blijkt dat de bezwaren ongegrond zijn en er redelijkerwijs over die conclusie geen twijfel mogelijk is. Naar het oordeel van de rechtbank is in het geval van eiseres aan die voorwaarde voldaan. De Svb heeft het primaire besluit gebaseerd op een dwingendrechtelijke bepaling, te weten artikel 14, derde lid, van de AKW. Dit betekent dat de Svb niet de bevoegdheid had een andere ingangsdatum voor de kinderbijslag te hanteren. Dit wordt bevestigd door vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep [2] (CRvB). De Svb heeft daarom op grond van artikel 7:3, aanhef en onder c, van de Awb ervan mogen afzien eiseres te horen alvorens op het bezwaar te beslissen.
5.4
Het besluit van 11 augustus 2022 waarbij het herzieningsverzoek van eiseres is afgewezen, kan in deze procedure niet aan de orde komen. Artikel 7:1a van de Awb stelt voorwaarden aan het instellen van rechtstreeks beroep. Die houden in dat het verzoek tot het instemmen met rechtstreeks beroep wordt gedaan in het bezwaarschrift aan het bestuursorgaan, dat het bestuursorgaan op dat verzoek een beslissing neemt en, indien het met het verzoek instemt, het bezwaarschrift doorzendt aan de bevoegde rechter. Aan geen van die voorwaarden is in dit geval voldaan.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiseres geen gelijk krijgt. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten. Er is geen grond voor toekenning van schadevergoeding in de vorm van wettelijke rente.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I.M. Josten, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Constant, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 13 juni 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Algemene Kinderbijslagwet (AKW)
Op grond van artikel 7, eerste lid, van de AKW heeft de verzekerde overeenkomstig de bepalingen van deze wet recht op kinderbijslag voor een kind dat jonger is dan 18 jaar en dat:
a. tot zijn huishouden behoort, of
b. door hem wordt onderhouden.
Ingevolge artikel 14, eerste lid, van de AKW stelt verweerder op aanvraag vast of een recht op kinderbijslag bestaat. Op grond van het derde lid van dit artikel kan het recht op kinderbijslag niet vroeger ingaan dan een jaar voorafgaand aan de eerste dag van het kalenderkwartaal tijdens welk de aanvraag om kinderbijslag werd ingediend.
Algemene wet bestuursrecht (Awb)
In artikel 7:1a, eerste lid, van de Awb staat dat de indiener in het bezwaarschrift het bestuursorgaan kan verzoeken in te stemmen met rechtstreeks beroep bij de administratieve rechter, zulks in afwijking van artikel 7:1 van de Awb. In artikel 7:1a, derde lid, van de Awb staat dat het bestuursorgaan kan instemmen met het verzoek indien de zaak daarvoor geschikt is. In artikel 7:1a, vijfde lid, van de Awb is bepaald dat indien het bestuursorgaan instemt met het verzoek het het bezwaarschrift, onder vermelding van de datum van ontvangst, onverwijld doorzendt aan de bevoegde rechter.
Op grond van artikel 7:2 van de Awb dient de belanghebbende in de gelegenheid te worden gesteld te worden gehoord.
In artikel 7:3 van de Awb is bepaald in welke situaties kan worden afgezien van het horen van een belanghebbende in bezwaar, te weten indien:
a. het bezwaar kennelijk niet-ontvankelijk is,
b. het bezwaar kennelijk ongegrond is,
c. de belanghebbende heeft verklaard geen gebruik te willen maken van het recht te worden gehoord,
d. de belanghebbende niet binnen een door het bestuursorgaan gestelde redelijke termijn verklaart dat hij gebruik wil maken van het recht te worden gehoord, of
e. aan het bezwaar volledig tegemoet wordt gekomen en andere belanghebbenden daardoor niet in hun belangen kunnen worden geschaad.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld ECLI:NL:CRVB:2022:1876, overweging 4.1
2.zie bijvoorbeeld ECLI:NL:CRVB:2020:1020