ECLI:NL:CRVB:2022:1883

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
25 augustus 2022
Publicatiedatum
29 augustus 2022
Zaaknummer
18/5688 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van ZW-uitkering en de beoordeling van medische beperkingen

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 25 augustus 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van de ZW-uitkering van appellant. Appellant, die eerder als monteur telecom werkte, had zich ziek gemeld na een aanrijding en ontving een ZW-uitkering. Het Uwv beëindigde deze uitkering op basis van de conclusie dat appellant meer dan 65% van zijn maatmaninkomen kon verdienen. Appellant was het hier niet mee eens en stelde dat zijn beperkingen niet correct waren vastgesteld. De rechtbank Overijssel had eerder het beroep van appellant gegrond verklaard, maar de Centrale Raad oordeelde dat het Uwv voldoende zorgvuldig onderzoek had verricht. De verzekeringsarts bezwaar en beroep had in zijn rapport van 14 december 2020 voldoende gemotiveerd dat de medische situatie van appellant adequaat was beoordeeld en dat de beperkingen correct waren vastgesteld. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank, maar verbeterde de gronden. Tevens werd het Uwv veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van appellant, die in totaal € 3.963,33 bedroegen, inclusief het griffierecht.

Uitspraak

18.5688 ZW

Datum uitspraak: 25 augustus 2022
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van
21 september 2018, 17/1925 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft J.R. Beukema, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 september 2020. Appellant is verschenen, bijgestaan door Beukema. Het Uwv heeft zich niet laten vertegenwoordigen.
Het onderzoek ter zitting is geschorst om appellant in de gelegenheid te stellen een rapport van een door hem in te schakelen arts in te brengen.
Partijen hebben nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter nadere zitting heeft plaatsgevonden op 9 juni 2022. Namens appellant is Beukema verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. T. van der Weerd
.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is laatstelijk werkzaam geweest als monteur telecom voor 40,83 uur per week. Op 24 april 2016 heeft hij zich ziek gemeld met een ribbenbreuk en ernstige kneuzing aan de rechterknie, na een aanrijding. Appellant ontving op dat moment een uitkering op grond van de Werkloosheidswet. Het Uwv heeft appellant een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) toegekend. Vervolgens zijn de knieklachten verergerd in verband met een val van de trap.
1.2.
In het kader van een eerstejaars ZW-beoordeling heeft appellant op 5 april 2017 het spreekuur bezocht van een verzekeringsarts. Deze arts heeft appellant belastbaar geacht met inachtneming van de beperkingen die zijn neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 5 april 2017. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellant niet in staat is zijn eigen werk te verrichten, vervolgens zes functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen berekend dat appellant nog 94,89% van zijn zogeheten maatmaninkomen zou kunnen verdienen. Het Uwv heeft bij besluit van 4 mei 2017 de ZWuitkering van appellant met ingang van 6 juni 2017 beëindigd, omdat hij meer dan 65% kan verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij ziek werd. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 2 augustus 2017 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit liggen rapporten van 11 juli 2017 van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en van 26 juli 2017 van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft een functie laten vervallen en geconcludeerd dat appellant op basis van de vijf resterende functies nog steeds meer dan 65% kan verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij ziek werd.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit gegrond verklaard. De rechtbank heeft overwogen dat aan het bestreden besluit een zorgvuldig medisch onderzoek ten grondslag ligt en geen reden gezien voor twijfel aan de juistheid van het medisch oordeel. Omdat de maatmanomvang en het maatmaninkomen van appellant in beroep zijn aangepast, heeft de rechtbank het bestreden besluit vernietigd wegens strijd met artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft afdoende gemotiveerd dat de geselecteerde functies passend zijn voor appellant. De rechtbank heeft geoordeeld dat het Uwv met juistheid heeft geconcludeerd dat appellant meer dan 65% van het maatmaninkomen kan verdienen. Daarom heeft zij de rechtsgevolgen van het bestreden besluit met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Awb in stand gelaten. De rechtbank heeft het Uwv veroordeeld tot vergoeding van de door appellant gemaakte proceskosten en het griffierecht.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat de rechtbank de rechtsgevolgen van het bestreden besluit ten onrechte in stand heeft gelaten omdat appellant meer beperkt is dan is aangenomen. Appellant heeft informatie van zijn behandelend orthopeed van 1 februari 2017, 6 april 2017, 7 augustus 2017, 15 februari 2018 en een operatieverslag van 14 februari 2017 ingediend. Ook heeft appellant een concept-rapport van 12 maart 2020 van M. Heeg, orthopedisch chirurg, ingediend. Daarnaast heeft appellant aangevoerd dat het Uwv geen zorgvuldige medische oordeelsvorming heeft verricht, omdat het bio-psychosociale model niet is toegepast en niet op juiste wijze toepassing is gegeven aan het verzekeringsgeneeskundig protocol Whiplash. Tot slot heeft appellant aangevoerd dat de geselecteerde functies zijn belastbaarheid overschrijden.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen en reacties van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 23 november 2018 en 6 april 2020 ingediend.
3.3.
Na het onderzoek ter zitting heeft appellant rapporten van 17 november 2020 en 6 april 2021 van J.U.R. Niewold, neuroloog, ingediend. Het Uwv heeft een reactie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 14 december 2020, een aangepaste FML van dezelfde datum en een rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 22 december 2020 ingediend.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
Op grond van artikel 19aa, eerste lid, van de ZW heeft een verzekerde zonder werkgever, na 52 weken ongeschiktheid tot werken, recht op ziekengeld als hij nog steeds ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid en hij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur. Op grond van artikel 19aa, vijfde lid, van de ZW wordt onder het maatmaninkomen verstaan hetgeen gezonde personen met soortgelijke opleiding en ervaring, ter plaatse waar hij arbeid verricht of het laatst heeft verricht, of in de omgeving daarvan met arbeid gewoonlijk verdienen. Op grond van artikel 19ab, eerste en derde lid, van de ZW wordt het percentage van het maatmaninkomen dat de verzekerde kan verdienen, bedoeld in artikel 19aa van de ZW, vastgesteld op basis van een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek en wordt onder arbeid als bedoeld in artikel 19aa van de ZW verstaan alle algemeen geaccepteerde arbeid waartoe een verzekerde met zijn krachten en bekwaamheden in staat is. Voor de beoordelingssystematiek waarmee de verdiencapaciteit na het eerste ziektejaar wordt bepaald, wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de huidige uitvoeringssystematiek van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, waarbij aan de hand van geschikte functies wordt vastgesteld of de betrokkene beschikt over resterende verdiencapaciteit (zie de uitspraak van de Raad van 30 december 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:4920).
4.2.
In geschil is de vraag of het Uwv de ZW-uitkering van appellant met ingang van 6 juni 2017 terecht heeft beëindigd, omdat hij meer dan 65% kan verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij ziek werd.
4.3.1.
Er is geen aanleiding om concluderen dat de verzekeringsartsen geen zorgvuldig onderzoek hebben verricht. De primaire verzekeringsarts heeft appellant lichamelijk onderzocht, de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de hoorzitting bijgewoond en onder meer de informatie van de behandelaars en de verder door appellant ingebrachte medische informatie bij de beoordeling betrokken. Ook wordt geen aanleiding gezien om te twijfelen aan de juistheid van de beperkingen zoals vastgesteld door de verzekeringsarts bezwaar en beroep. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn rapport van 14 december 2020 voldoende toereikend en inzichtelijk gemotiveerd dat met de daarbij aangepaste FML voldoende tegemoet wordt gekomen aan de medische situatie van appellant en de daaruit voortvloeiende beperkingen. De bevindingen in het rapport van 17 november 2020 van Niewold heeft hij hierbij expliciet in aanmerking genomen. Naast enkele fysieke omgevingseisen heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep appellant beperkt geacht voor een aantal dynamische handelingen, statische houdingen en voor werken in de nacht. Voor zover de verzekeringsarts bezwaar en beroep Niewold niet heeft gevolgd, heeft hij dit voldoende gemotiveerd. Voor een beperking op het vasthouden of verdelen van de aandacht is volgens hem geen aanleiding, omdat geen sprake is van ernstige psychiatrische of neurologische stoornissen bij appellant. Appellant heeft adequaat kunnen deelnemen aan het beoordelingsgesprek en Niewold heeft geen eigen onderzoek beschreven waaruit blijkt dat sprake is van verminderde concentratie. Voor een beperking op veelvuldige deadlines of productiepieken is volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen aanleiding. Hij heeft erop gewezen dat Niewold niet heeft toegelicht waarom hij op dit punt tot een beperking komt, terwijl er geen cognitieve beperkingen zijn geobjectiveerd en geen sprake is van een psychiatrisch ziektebeeld of hersenletsel. Wat betreft een beperking voor hoog handelingstempo, heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep erop gewezen dat Niewold dit aspect niet heeft toegelicht. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep is bij appellant geen sprake is van een dusdanige lichamelijke of neurologische stoornis dat er aanleiding is om appellant op dit onderdeel te beperken. Daarbij is opgemerkt dat het in geselecteerde functies niet gaat om complexe arbeid. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft verder verwezen naar de informatie van de revalidatiearts van 30 maart 2017 en de onderzoeksbevindingen van de primaire verzekeringsarts van 5 april 2017. De revalidatiearts heeft onder meer vastgesteld dat de beweeglijkheid van de wervelkolom ongestoord is. De primaire verzekeringsarts heeft bij onderzoek van de nek, rug, schouders en handen geen beperkingen geconstateerd en bij inspectie ook geen bijzonderheden gezien. Verder heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep toegelicht waarom Niewold geen toereikende onderbouwing voor aanvullende beperkingen van de dynamische handelingen en statische houdingen heeft gegeven. Ook is voldoende gemotiveerd waarom de door Niewold voorgestelde urenbeperking – in aanvulling op de beperking op ’s nachts werken – niet is overgenomen. In de reactie van Niewold van 6 april 2021 wordt geen aanleiding gezien om de juistheid van de conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep in twijfel te trekken.
4.3.2.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn rapporten van 23 november 2018 en 6 april 2020 gemotiveerd uiteengezet op welke wijze de informatie van de behandelend orthopeed bij de beoordeling is betrokken. De afwijkingen aan de knie waren de verzekeringsartsen bekend en in verband daarmee zijn in de FML beperkingen aangenomen. De conclusies van orthopedisch chirurg Heeg zijn door de verzekeringsarts bezwaar en beroep eveneens besproken. Daarbij is voldoende gemotiveerd waarom die geen aanleiding geven om meer beperkingen aan te nemen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft onder meer overwogen dat appellant de knie kan strekken mits geen sprake is van een gedwongen werkhouding, wat bij de geselecteerde functies niet het geval is. Daarnaast is uit het lichamelijk onderzoek door Heeg niet naar voren gekomen in welke mate sprake is van krachtsverlies en welk been het betreft. Verder heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep toegelicht dat bij de medische beoordeling gegevens worden verzameld voor een multifactoriële analyse van de problematiek, waarbij onder andere wordt gekeken naar somatische/ biologische, psychologische en sociale factoren. Conform het verzekeringsgeneeskundig protocol zijn in verband met de whiplash beperkingen in de FML opgenomen.
4.4.
De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in zijn rapport van 22 december 2020 afdoende gemotiveerd dat de geselecteerde functies op basis van de aangepaste FML nog steeds passend zijn voor appellant.
4.5.
Omdat het Uwv in hoger beroep de FML heeft gewijzigd, was het bestreden besluit ook in dit opzicht niet voorzien van een deugdelijke motivering zoals artikel 7:12, eerste lid, van de Awb vereist. De conclusie van het Uwv, dat appellant meer dan 65% van het maatmaninkomen kan verdienen, is hiermee echter ongewijzigd gebleven. De aangevallen uitspraak zal daarom worden bevestigd met verbetering van gronden.
5. Op grond van artikel 8:75 van de Awb is aanleiding om het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellant. Deze kosten worden begroot op € 1.897,50 voor verleende rechtsbijstand in hoger beroep (1 punt voor het hoger beroepschrift, 1,5 punt voor het bijwonen van de zittingen, met een waarde van € 759,- per punt). Daarnaast komen de kosten van de in hoger beroep ingediende rapporten van Niewold voor vergoeding in aanmerking, voor een bedrag van € 2.065,83,-. In totaal komt een bedrag van
€ 3.963,33 voor vergoeding in aanmerking. Ook dient het Uwv het door appellante in hoger beroep betaalde griffierecht te vergoeden.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • bevestigt de aangevallen uitspraak;
  • veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellant hoger beroep tot een bedrag van in totaal € 3.963,33;
  • bepaalt dat het Uwv het in hoger beroep betaalde griffierecht van € 126,-, vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door S. Wijna, in tegenwoordigheid van R. van der Heide als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 25 augustus 2022.
(getekend) S. Wijna
(getekend) R. van der Heide