ECLI:NL:CRVB:2022:1885
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de duurzaamheid van arbeidsongeschiktheid in het kader van de Wet WIA
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 24 augustus 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de volledige en duurzame arbeidsongeschiktheid van appellant, die zich op 1 november 2018 ziek meldde. Appellant, die als test analist werkte, had zich ziek gemeld vanwege lichamelijke en psychische klachten. Het Uwv had vastgesteld dat appellant per 1 november 2018 recht had op een loongerelateerde WGA-uitkering, omdat hij voor 49,96% arbeidsongeschikt was. Appellant maakte bezwaar tegen dit besluit, waarna een verzekeringsarts bezwaar en beroep concludeerde dat de arbeidsongeschiktheid niet duurzaam was. De rechtbank Oost-Brabant verklaarde het beroep van appellant ongegrond, wat leidde tot het hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep.
De Raad oordeelde dat het Uwv voldoende gemotiveerd had dat de volledige arbeidsongeschiktheid van appellant op de datum in geding niet duurzaam was. De verzekeringsarts bezwaar en beroep had de beperkingen van appellant in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) vastgelegd, waarbij werd geconcludeerd dat de beperkingen door de darmklachten naar verwachting zouden afnemen. De rechtbank had geoordeeld dat de verzekeringsarts voldoende had gemotiveerd waarom niet aan het duurzaamheidsvereiste was voldaan. Appellant voerde in hoger beroep aan dat het Uwv niet aan de motiveringsplicht had voldaan, maar de Raad volgde de rechtbank in haar oordeel. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was om aan de conclusies van de verzekeringsarts te twijfelen.
De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de aangevallen uitspraak, zonder veroordeling in de proceskosten.