ECLI:NL:CRVB:2022:1909
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging ZW-uitkering en weigering WIA-uitkering wegens niet voldoen aan wachttijd
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 31 augustus 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De appellant, die zich op 6 oktober 2017 ziek meldde met psychische klachten, had een ZW-uitkering ontvangen van het Uwv. Echter, na een aanvraag voor een WIA-uitkering op 24 juni 2019, werd deze geweigerd omdat appellant niet voldeed aan de vereiste wachttijd van 104 weken. Het Uwv beëindigde de ZW-uitkering per 16 september 2019, omdat appellant meer dan 65% van zijn maatmaninkomen kon verdienen. De rechtbank had het beroep van appellant tegen deze besluiten ongegrond verklaard, wat leidde tot het hoger beroep.
Tijdens de zitting op 20 juli 2022 heeft appellant, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. N. Roos, aangevoerd dat het medisch onderzoek niet zorgvuldig was uitgevoerd en dat zijn psychische en lichamelijke klachten niet adequaat waren meegenomen in de beoordeling van zijn belastbaarheid. Het Uwv, vertegenwoordigd door mr. J.J. Grasmeijer, heeft de rechtbankveroordeling verdedigd. De Raad heeft overwogen dat de verzekeringsartsen voldoende zorgvuldig hebben gehandeld en dat de door appellant aangevoerde klachten niet leiden tot een andere conclusie over zijn belastbaarheid.
De Raad heeft de argumenten van appellant in hoger beroep als herhalingen van eerdere gronden beschouwd en heeft de overwegingen van de rechtbank onderschreven. De Raad concludeert dat het Uwv terecht heeft vastgesteld dat appellant niet voldoet aan de vereiste wachttijd voor de WIA-uitkering en dat de beëindiging van de ZW-uitkering gerechtvaardigd is. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, en er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.