ECLI:NL:CRVB:2022:1925

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
1 september 2022
Publicatiedatum
6 september 2022
Zaaknummer
20/598 WAO-PV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot herziening van een eerdere uitspraak inzake WAO-uitkering

Op 1 september 2022 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in de zaak met nummer 20/598 WAO-PV. De zaak betreft een verzoek tot herziening van een eerdere uitspraak van de Raad van 18 december 2019, waarin de aanvraag van de verzoeker voor een WAO-uitkering was afgewezen. De verzoeker, die in Marokko woont, heeft op 14 januari 2020 een verzoek ingediend om het dossier opnieuw te beoordelen, met de stelling dat hij ziek is en niet in staat is om te werken of andere activiteiten te verrichten. Dit verzoek werd door de Centrale Raad van Beroep opgevat als een verzoek tot herziening van de eerdere uitspraak.

De Centrale Raad van Beroep heeft in zijn uitspraak de strikte cumulatieve voorwaarden van artikel 8:119, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) toegepast. Deze voorwaarden vereisen dat er feiten of omstandigheden zijn die vóór de uitspraak niet bekend waren en die, indien zij eerder bekend waren geweest, tot een andere uitspraak zouden hebben geleid. De Raad oordeelde dat de verzoeker geen nieuwe feiten of omstandigheden heeft aangedragen die aan deze voorwaarden voldoen. De verzoeker heeft in wezen gevraagd om een heroverweging van de eerdere uitspraak op basis van reeds bekende informatie, wat niet de bedoeling is van het middel van herziening.

De Centrale Raad van Beroep heeft het verzoek om herziening afgewezen en vastgesteld dat er geen aanleiding is voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak is openbaar uitgesproken en is gebaseerd op de overwegingen die in het proces-verbaal zijn vastgelegd. De griffier, C.G. van Straalen, en het lid van de enkelvoudige kamer, M. Schoneveld, hebben de uitspraak ondertekend.

Uitspraak

20.598 WAO-PV

Datum uitspraak: 1 september 2022
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak op het verzoek om herziening van de uitspraak van de Raad van 18 december 2019, 18/1228 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[verzoeker] te [woonplaats] , Marokko (verzoeker)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Zitting heeft: M. Schoneveld
Griffier: C.G. van Straalen
Partijen zijn niet verschenen.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep wijst het verzoek om herziening af.
Deze beslissing is uitgesproken in het openbaar en gebaseerd op de volgende overwegingen.
Voor de relevante feiten en omstandigheden wordt verwezen naar de uitspraak van de Raad van 18 december 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:4146, waarvan herziening is verzocht. Hier wordt volstaan met het volgende.
Bij besluiten van 9 februari 2011 heeft het Uwv geweigerd appellant een uitkering
ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toe te kennen. Met de uitspraak van de Raad van 24 mei 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:CA2257, zijn deze besluiten in rechte komen vast te staan.
Bij besluit van 28 september 2016, gehandhaafd bij besluit op bezwaar van 17 januari 2017, heeft het Uwv geweigerd om terug te komen van de besluiten van 9 februari 2011. Met de uitspraak van de Raad van 18 december 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:4146, is deze besluitvorming in rechte komen vast te staan.
Bij brief van 14 januari 2020 heeft verzoeker de Raad verzocht het dossier opnieuw te beoordelen en hem een WAO-uitkering toe te kennen. Hij heeft daarbij aangegeven dat hij ziek is en geen werk of andere activiteiten kan verrichten. Dit verzoek moet worden opgevat als een verzoek tot herziening van de uitspraak van de Raad van 18 december 2019.
Op grond van artikel 8:119, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de bestuursrechter op verzoek van een partij een onherroepelijk geworden uitspraak herzien op grond van feiten of omstandigheden die:
a. hebben plaatsgevonden vóór de uitspraak,
b. bij de indiener van het verzoekschrift vóór de uitspraak niet bekend waren en redelijkerwijs niet bekend konden zijn, en
c. waren zij bij de bestuursrechter eerder bekend geweest, tot een andere uitspraak zouden hebben kunnen leiden.
Volgens vaste rechtspraak (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 23 april 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:1360) dient het bijzondere rechtsmiddel van herziening er niet toe om een hernieuwde discussie over de betreffende uitspraak te voeren of te openen, maar om een rechterlijke uitspraak die berust op een naderhand onjuist gebleken feitelijk uitgangspunt te herstellen. In beginsel kunnen slechts aangelegenheden van feitelijke aard tot herziening leiden. Dit kan alleen indien is voldaan aan de strikte cumulatieve voorwaarden van artikel 8:119, eerste lid, van de Awb.
In wat verzoeker naar voren heeft gebracht bestaat geen reden om het verzoek om herziening toe te wijzen. Verzoeker heeft in zijn stukken geen feiten of omstandigheden als bedoeld in artikel 8:119, eerste lid, van de Awb naar voren gebracht. Hij heeft in feite verzocht om op basis van al bekende en in eerdere procedures beoordeelde informatie zijn zaak te heroverwegen. Verzoeker beoogt daarmee een hernieuwde discussie te voeren over de uitspraak van de Raad van 18 december 2019. Daarvoor is het middel van herziening niet bedoeld.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
Waarvan proces-verbaal.
De griffier Het lid van de enkelvoudige kamer
(getekend) C.G. van Straalen (getekend) M. Schoneveld