ECLI:NL:CRVB:2022:1941

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
8 september 2022
Publicatiedatum
12 september 2022
Zaaknummer
21/633 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van arbeidsongeschiktheid en geschiktheid van functies in het kader van de Ziektewet

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 8 september 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland. Appellante, die zich ziek had gemeld met lichamelijke en psychische klachten, was in het kader van de Ziektewet beoordeeld door een verzekeringsarts. Deze concludeerde dat appellante niet volledig arbeidsongeschikt was, omdat zij niet voldeed aan de criteria voor wisselende belastbaarheid. De rechtbank had het beroep van appellante tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard, en appellante ging in hoger beroep.

De Raad oordeelde dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende had gemotiveerd dat de functies die aan de beoordeling ten grondslag lagen, medisch geschikt waren voor appellante. De Raad volgde de conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en oordeelde dat er geen argumenten waren om aan te nemen dat appellante op medische gronden volledig arbeidsongeschikt was. De rapporten van de verzekeringsarts van 25 mei en 16 augustus 2022 gaven onvoldoende aanleiding om aan de eerdere conclusies te twijfelen. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep niet slaagde.

De uitspraak benadrukt het belang van objectieve medische gegevens en de noodzaak voor een zorgvuldige beoordeling van de belastbaarheid van de betrokken persoon. De Raad concludeerde dat er geen aanleiding was voor het benoemen van een onafhankelijke deskundige, aangezien de verzekeringsartsen voldoende onderbouwd hadden dat appellante niet voldeed aan de criteria voor arbeidsongeschiktheid.

Uitspraak

21.633 ZW

Datum uitspraak: 8 september 2022
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 6 januari 2021, 20/1723 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. M. Rotgans, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift en nadere informatie ingediend.
Partijen hebben nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 augustus 2022. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Rotgans. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door A.M.M. Schalkwijk.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante is werkzaam geweest als verzorgende via een uitzendbureau voor zo’n 15 uur per week. Vanuit een uitkeringssituatie op grond van de Werkloosheidswet heeft zij zich op 18 juni 2018 ziekgemeld met lichamelijke en psychische klachten. Het Uwv heeft appellante in aanmerking gebracht voor ziekengeld.
1.2.
In het kader van een zogenoemde eerstejaars Ziektewet-beoordeling (EZWb) heeft een verzekeringsarts appellante op 25 juli 2019 gezien. Deze arts heeft appellante belastbaar geacht met inachtneming van de beperkingen die zijn neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 29 juli 2019. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellante niet in staat is haar eigen werk te verrichten, vervolgens vijf functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen berekend dat appellante nog 70,73% van haar zogeheten maatmaninkomen zou kunnen verdienen. Het Uwv heeft bij besluit van 11 september 2019 vastgesteld dat appellante met ingang van 12 oktober 2019 geen recht meer heeft op ziekengeld, omdat zij meer dan 65% kan verdienen van het loon dat zij verdiende voordat zij ziek werd.
1.3.
Het bezwaar van appellante tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 27 maart 2020 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de FML gehandhaafd. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft een functie laten vervallen, maar heeft de schatting voor het overige in stand gelaten.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank vindt het medisch onderzoek voldoende zorgvuldig en de daaruit getrokken conclusies juist. De verzekeringsartsen hebben appellantes slaapproblemen betrokken in hun onderzoek. Niet is gebleken dat de verzekeringsartsen op dit punt onvoldoende oog hebben gehad voor het dagverhaal van appellante, dan wel dat zij in het kader van de standaard Duurbelasting verder hadden moeten doorvragen of nader onderzoek hadden moeten doen naar de oorzaak van de slaapproblemen van appellante. Voorts is niet gebleken dat geen of onvoldoende beperkingen zijn aangenomen voor appellantes hoofdpijnklachten, hoge bloeddruk en duizeligheidsklachten. Deze klachten worden weliswaar bevestigd in de medische stukken die appellante in beroep heeft overgelegd, maar daaruit volgt niet dat onvoldoende beperkingen zijn aangenomen. Uitgaande van de juistheid van de FML zijn de functies geschikt te achten voor appellante.
3.1.
In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat zij vasthoudt aan het standpunt dat het medisch onderzoek onzorgvuldig is geweest. Ten onrechte heeft de rechtbank geoordeeld dat appellantes slaapproblemen niet tot nadere beperkingen hoeven te leiden. Datzelfde geldt ook voor appellantes hoofdpijnklachten en duizeligheidsklachten. Ter onderbouwing van haar standpunt heeft appellante verwezen naar rapporten van 25 mei 2022 en 16 augustus 2022 van verzekeringsarts P.J.A.J. van Amelsfoort. Appellante heeft de Raad verzocht een onafhankelijk deskundige te benoemen.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit onder verwijzing naar een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 12 juli 2022.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Voor de toepasselijke bepalingen wordt verwezen naar overweging 3 van de aangevallen uitspraak. Voor de beoordelingssystematiek waarmee de verdiencapaciteit na het eerste ziektejaar wordt bepaald, wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de huidige uitvoeringssystematiek van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, waarbij aan de hand van geschikte functies wordt vastgesteld of de betrokkene beschikt over resterende verdiencapaciteit (zie de uitspraak van de Raad van 30 december 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:4920).
4.2.1.
In zijn rapport van 25 mei 2022 heeft verzekeringsarts Van Amelsfoort geconcludeerd dat appellante op de datum in geding geen benutbare mogelijkheden heeft voor het kunnen verrichten van arbeid, als rechtstreeks en objectief medisch vast te tellen gevolg van ziekte of gebrek. Ten tijde in geding was sprake van een sterke toename van al langer bestaande stekende, bonkende rechtszijdige hoofdpijnaanvallen die meermaals per dag voorkwamen. Appellante was in deze periode sterk vermoeid en had veel last van haar schouder, nek en lage rug. Op 6 december 2019 bezocht appellante de huisarts in verband met de hoofdpijnklachten die al zo’n twee maanden ernstig en dagelijks aanwezig waren. De huisarts dacht aan spanningshoofdpijn. Een latere scan liet geen afwijkingen zien. Geleidelijk zijn de hoofdpijnklachten weer afgenomen in 2020. Er is geen twijfel aan de ernst van de hoofdpijnklachten op de datum in geding. Gelet op appellantes functioneren destijds acht Van Amelsfoort appellante toen niet in staat tot werken wegens sterke dagelijkse wisselingen in haar functioneren en periodes op een dag van niet kunnen functioneren. Bovendien was op dat moment niet duidelijk wat de oorzaak was van de halfzijdige hoofdpijnklachten. Het vervolg en eventuele nadere onderzoek moesten worden afgewacht. Daarnaast werd een aantal medische feiten waaraan ten tijde in geding beperkingen moeten worden toegeschreven over het hoofd gezien of gaven deze aanleiding tot het stellen van aanvullende beperkingen, namelijk voor pollenallergie, een huidaandoening, een kromme linkerpink en spanningsklachten.
4.2.2.
In reactie op het rapport van Van Amelsfoort heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in zijn rapport van 12 juli 2022 geconcludeerd dat er geen argumenten zijn om appellante op medische gronden volledig arbeidsongeschikt te achten, omdat zij niet voldoet aan de criteria zoals beschreven in de standaard Duurbelastbaarheid in Arbeid. In het bijzonder voldoet appellante niet aan het criterium “wisselende belastbaarheid”, zowel vanuit de aard van de aandoening en de objectiveerbare ernst als de definitie van het begrip “wisselende belastbaarheid”. Er is geen sprake van een aandoening met een wisselend beloop en/of een recidiverend karakter waarbij periodes met verlies van zelfredzaamheid voorkomen en zijn vastgesteld. Uit de brief van de huisarts van 20 februari 2020 met een huisartsjournaal over 2019-2020 komt naar voren dat appellante op 6 december 2019 klaagde over bijna dagelijkse hoofdpijn aan de rechterzijde van het hoofd en doortrekkend naar het rechteroog sinds twee maanden, wat op spanningshoofdpijn lijkt. Appellante heeft sinds 2018 last van hoofdpijnen. Zowel op basis van de gegevens van de huisarts als de bevindingen van de verzekeringsarts is niet op te maken dat haar klachten dusdanig ernstig waren dat gesproken kon worden van zodanig beperkte mogelijkheden dat zij als niet zelfredzaam gezien kon worden, zoals in het Schattingsbesluit bedoeld wordt. Voorts is het verlies van zelfredzaamheid als gevolg van deze aandoening niet ten minste driemaal in een verzekeringsgeneeskundig onderzoek vastgesteld of kon dit achteraf worden vastgesteld, zoals vereist is in het Schattingsbesluit. Verder bestaat volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen aanleiding om verdergaande beperkingen aan te nemen voor de door Van Amelsfoort genoemde aandoeningen, omdat niet is gebleken dat ze aanwezig waren op de datum in geding.
4.3.
Het standpunt van de verzekeringsarts bezwaar en beroep kan worden gevolgd. Niet is gebleken dat appellante voldoet aan de criteria om op de datum in geding vanwege haar klachten geen benutbare mogelijkheden aan te nemen. Uit de informatie van de huisarts blijkt voorts niet dat meer of andere beperkingen hadden moeten worden aangenomen voor de hoofdpijnklachten. In zijn rapport van 9 december 2020 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep toegelicht dat appellantes hoofdpijnklachten uiteindelijk vooral zijn opgevat als spanningshoofdpijn waarbij het ontspannen van de nek en het reduceren van de spanning gewenst is. Uit het huisartsenjournaal blijkt dat de huisarts appellante heeft doorverwezen voor Cesartherapie die appellante ook is gaan volgen. Uiteindelijk namen de klachten af, zoals Van Amelsfoort heeft bevestigd. In de FML van 29 juli 2019 is rekening gehouden met zowel fysiek als psychisch niet te zware arbeid. Ook met de door appellante op de zitting genoemde duizeligheidsklachten is volgens het rapport van de verzekeringsarts van 29 juli 2019 rekening gehouden door daarvoor beperkingen op te nemen in de FML.
4.4.
Het nadere rapport van 16 augustus 2022 van Van Amelsfoort geeft onvoldoende aanleiding om aan de conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep te twijfelen. Uit de rapporten van Van Amelsfoort blijkt niet duidelijk op basis van welke medisch objectiveerbare informatie hij tot zijn conclusies komt om enerzijds tot geen benutbare mogelijkheden en anderzijds tot meer en verdergaande beperkingen te concluderen.
4.5.
Omdat er geen twijfel is over het standpunt van de verzekeringsartsen bezwaar en beroep, is er geen aanleiding een deskundige te benoemen.
4.6.
De rechtbank wordt ook gevolgd in haar oordeel dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat de aan de EZWb ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht geschikt zijn voor appellante. Uit de functieomschrijvingen en belastbaarheid van de functies blijkt dat rustig opstaan in verband met duizeligheid mogelijk is. Verder is in de functies geen sprake van contact met pollen of met irriterende stoffen voor de handen.
4.7.
De overwegingen in 4.2 tot en met 4.6 leiden tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door F.M. Rijnbeek, in tegenwoordigheid van A.M.M. Chevalier als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 8 september 2022.
(getekend) F.M. Rijnbeek
(getekend) A.M.M. Chevalier