1.5.Bij besluit van 27 december 2018 heeft de Svb dit verzoek afgewezen. Bij beslissing op bezwaar van 17 maart 2020 (bestreden besluit) is het bezwaar tegen het besluit van 27 december 2018 niet-ontvankelijk verklaard, omdat geen gronden zijn aangevoerd.
Procedure bij de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen bestreden besluit gegrond verklaard en dat besluit vernietigd. Daarvoor is in aanmerking genomen dat de Svb alsnog heeft erkend dat de gronden van bezwaar tijdig zijn ontvangen. Ten gronde heeft de rechtbank geoordeeld dat geen sprake is van nieuwe feiten of omstandigheden als bedoeld in artikel 4:6 van de Awb om het besluit van 29 mei 2008 te herzien. De in bezwaar ingebrachte grief over de feitelijke verblijfplaats van appellant kan niet als nieuw feit worden aangemerkt, omdat dit argument ook in eerdere procedures had kunnen worden ingebracht. Verder is de rechtbank van oordeel dat het besluit van 29 mei 2008 niet onmiskenbaar onjuist. De ter zitting naar voren gebrachte grond dat het ouderdomspensioen van appellant wel is hersteld, brengt in dit oordeel geen verandering. Appellant heeft dit argument ook aangedragen in de procedure die is geëindigd met de uitspraak van de Raad van 22 februari 2018.
Standpunt in hoger beroep
3. Appellant heeft de aangevallen uitspraak bestreden voor zover is geoordeeld dat geen sprake is van nieuwe feiten of omstandigheden als bedoeld in artikel 4:6 van de Awb om terug te komen van het besluit van 29 mei 2018 en dat dit besluit niet onmiskenbaar onjuist is. Hij heeft daarvoor in hoger beroep ingebracht een technische gewijzigde inschrijving in de basisregistratie personen (brp), waaruit – anders dan voorheen – zou blijken dat appellant van 4 november 1987 tot 21 juli 2000 onafgebroken in Nederland ingeschreven heeft gestaan. Hieruit volgt volgens appellant dat hij nooit uit Nederland is vertrokken. Verder is in dit verband aangevoerd dat aan appellant alsnog een ouderdomspensioen is nabetaald.
4. De Raad kan zich vinden in de overwegingen van de rechtbank en het daarop gebaseerde oordeel. De rechtbank is terecht tot het oordeel gekomen dat geen sprake is van nieuwe feiten of omstandigheden als bedoeld in artikel 4:6 van de Awb om terug te komen van het besluit van 29 mei 2008 en dat dit besluit bovendien niet onmiskenbaar onjuist is. De uitdraai van gewijzigde inschrijving in de brp, waar de naam van appellant overigens niet op is terug te vinden, kan niet als nieuw feit worden ingebracht, omdat dit eerder had kunnen worden ingebracht. Daarbij komt dat hieruit niet de conclusie kan worden getrokken dat het besluit van 29 mei 2008 onmiskenbaar onjuist is, omdat daarin geen bijzondere omstandigheden zijn aangenomen om met een langere terugwerkende kracht kinderbijslag toe te kennen. Het enkel ingeschreven staan op een adres – als er al vanuit wordt gegaan dat de brp-gegevens op appellant zien – maakt hem immers nog geen ingezetene van Nederland in die periode. Ook het gegeven dat appellant alsnog een ouderdomspensioen heeft ontvangen, doordat hij in aanmerking is gebracht voor een vrijwillige verzekering, leidt niet tot een ander oordeel. De Raad verwijst hiervoor naar zijn uitspraak van 22 februari 2018.
5. Uit wat hiervoor is overwogen volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd voor zover aangevochten.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.