ECLI:NL:CRVB:2022:1986
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging ZW-uitkering en weigering WIA-uitkering wegens niet vervulde wachttijd
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 14 september 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van de ZW-uitkering van appellant en de weigering van de WIA-uitkering. Appellant, die als bezorger werkte, meldde zich op 18 augustus 2017 ziek. Het Uwv kende hem een ZW-uitkering toe, maar beëindigde deze op 21 juni 2019, omdat appellant meer dan 65% van zijn maatmaninkomen kon verdienen. Tevens werd zijn aanvraag voor een WIA-uitkering afgewezen, omdat hij de wachttijd niet had vervuld. De rechtbank Noord-Holland had eerder het beroep van appellant tegen deze besluiten ongegrond verklaard.
In hoger beroep voerde appellant aan dat het medisch onderzoek onzorgvuldig was en dat zijn beperkingen waren onderschat. Hij stelde dat hij op de keuringsdag veel last had van zijn klachten en dat het Uwv verouderde informatie had gebruikt. De Raad oordeelde echter dat de verzekeringsartsen zorgvuldig te werk waren gegaan en voldoende medische informatie hadden meegewogen. De rechtbank had terecht geoordeeld dat appellant niet meer dan 65% van zijn maatmaninkomen kon verdienen en dat hij de wachttijd voor de WIA niet had vervuld. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep van appellant niet slaagde.