ECLI:NL:CRVB:2022:2010

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
21 september 2022
Publicatiedatum
21 september 2022
Zaaknummer
22/257 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van ZW-uitkering na zorgvuldige medische beoordeling en arbeidskundige grondslag

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 21 september 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland. Appellante, die zich ziek had gemeld met psoriasis, gewrichtsklachten en vermoeidheid, had bezwaar gemaakt tegen de beëindiging van haar ZW-uitkering door het Uwv. De rechtbank had het beroep van appellante ongegrond verklaard, waarbij werd geoordeeld dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd. De verzekeringsarts had appellante gezien en lichamelijk onderzocht, en de verzekeringsarts bezwaar en beroep had alle relevante dossiergegevens bestudeerd.

In hoger beroep voerde appellante aan dat het medisch onderzoek onzorgvuldig was, omdat zij niet opnieuw lichamelijk was onderzocht en dat er onvoldoende rekening was gehouden met haar klachten, waaronder PTSS en fibromyalgie. De Raad oordeelde echter dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat het medisch onderzoek zorgvuldig was en dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende rekening had gehouden met de klachten van appellante. De Raad bevestigde dat de arbeidsdeskundige de geselecteerde functies adequaat had gemotiveerd en dat appellante in staat werd geacht deze functies te vervullen.

De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de uitspraak van de rechtbank. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd gedaan door T. Dompeling, in tegenwoordigheid van C.G. van Straalen als griffier.

Uitspraak

22.257 ZW

Datum uitspraak: 21 september 2022
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 3 december 2021, 21/3863 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. H. Sala, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Appellante heeft nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 augustus 2022. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Sala. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. G.J. Sjoer.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante is laatstelijk werkzaam geweest als horecamedewerkster . Op 6 juni 2019 heeft zij zich ziek gemeld met psoriasis, gewrichtsklachten en vermoeidheid. Later is appellante betrokken geweest bij een auto ongeluk waardoor zij aanvullende lichamelijk en psychische klachten heeft gekregen. Het Uwv heeft appellante in aanmerking gebracht voor ziekengeld op grond van de Ziektewet (ZW).
1.2.
In het kader van een eerstejaars ZW-beoordeling (EZWb) heeft een verzekeringsarts appellante op 22 maart 2021 gezien. Deze arts heeft appellante belastbaar geacht met inachtneming van de beperkingen die zijn neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 22 maart 2021. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellante niet in staat is haar eigen werk te verrichten, vervolgens vier functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen berekend dat appellante nog 100% van haar maatmaninkomen kan verdienen. Het Uwv heeft bij besluit van 6 april 2021 (besluit 1) vastgesteld dat appellante met ingang van 7 mei 2021 geen recht meer heeft op ziekengeld, omdat zij meer dan 65% kan verdienen van het loon dat zij verdiende voordat zij ziek werd. Bij besluit van 8 april 2021 (besluit 2) heeft het Uwv vastgesteld dat appellante vanaf 3 juni 2021 geen recht heeft op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), omdat zij de wachttijd niet heeft volgemaakt.
1.3.
De bezwaren van appellante tegen besluit 1 en 2 heeft het Uwv bij besluit van 24 augustus 2021 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 12 augustus 2021 en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 20 augustus 2021 ten grondslag. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft op 12 augustus 2021 een gewijzigde FML opgesteld waarin aanvullende beperkingen zijn opgenomen wegens de pijn-, vermoeidheids- en astmaklachten van appellante. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft geconcludeerd dat één functie niet passend is voor appellante, maar heeft binnen dezelfde SBC-code een nieuwe geschikte functie kunnen selecteren. Appellante kan hiermee nog steeds 100% van haar maatmaninkomen verdienen.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat het medisch onderzoek zorgvuldig is uitgevoerd. De verzekeringsarts heeft appellante gezien en lichamelijk onderzocht. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft alle dossiergegevens, inclusief het rapport van de verzekeringsarts, bestudeerd en heeft appellante gezien en gesproken tijdens de hoorzitting via MS-Teams. Ook heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep de medische informatie van appellante bestudeerd en voor de volledigheid zelf nog nadere informatie opgevraagd bij de huisarts. Het is aan de verzekeringsarts bezwaar en beroep om te beoordelen of appellante nogmaals lichamelijk onderzocht moet worden of dat nadere informatie moet worden opgevraagd. Omdat voldoende gegevens beschikbaar waren, heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep van een nader lichamelijk onderzoek afgezien. Dit maakt het medisch onderzoek naar het oordeel van de rechtbank echter niet onzorgvuldig. De rechtbank heeft verder geoordeeld dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep in zijn rapport duidelijk heeft uitgelegd hoe hij tot zijn beoordeling is gekomen. Alle klachten en beperkingen van appellante zijn benoemd. De verzekeringsarts heeft een weging gemaakt en beperkingen vastgesteld. Voor het oordeel dat de beperkingen van appellante zijn onderschat, heeft de rechtbank geen aanleiding gezien aangezien appellante haar stelling niet met medische informatie heeft onderbouwd. Uitgaande van de juistheid van de medische beoordeling, heeft de rechtbank ook geen aanleiding gezien de arbeidsdeskundige beoordeling onjuist te achten.
3.1.
In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat het medisch onderzoek onzorgvuldig is geweest omdat zij door de verzekeringsarts niet lichamelijk is onderzocht en de EZWb te laat heeft plaatsgevonden. Verder heeft appellante aangevoerd dat zij wegens PTSS, fibromyalgie en nek-, rug- en voetklachten meer beperkt is dan waar door het Uwv van wordt uitgegaan. Dat onvoldoende rekening is gehouden met haar klachten zou blijken uit de medische gegevens van haar behandelaars. Ten slotte heeft appellante aangevoerd dat zij de geselecteerde functies niet kan vervullen omdat hierin sprake is van productiepieken, langdurige blootstelling aan dampen en meer dan twee uur lopen en staan terwijl zij hierop beperkt is geacht.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van artikel 19aa, eerste lid, van de ZW heeft een verzekerde zonder werkgever, na 52 weken ongeschiktheid tot werken, recht op ziekengeld als hij nog steeds ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid en hij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur. Op grond van artikel 19aa, vijfde lid, van de ZW wordt onder het maatmaninkomen verstaan hetgeen gezonde personen met soortgelijke opleiding en ervaring, ter plaatse waar hij arbeid verricht of het laatst heeft verricht, of in de omgeving daarvan met arbeid gewoonlijk verdienen. Op grond van artikel 19ab, eerste en derde lid, van de ZW wordt het percentage van het maatmaninkomen dat de verzekerde kan verdienen, bedoeld in artikel 19aa van de ZW, vastgesteld op basis van een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek en wordt onder arbeid als bedoeld in artikel 19aa van de ZW verstaan alle algemeen geaccepteerde arbeid waartoe een verzekerde met zijn krachten en bekwaamheden in staat is. Voor de beoordelingssystematiek waarmee de verdiencapaciteit na het eerste ziektejaar wordt bepaald, wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de huidige uitvoeringssystematiek van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, waarbij aan de hand van geschikte functies wordt vastgesteld of de betrokkene beschikt over resterende verdiencapaciteit (zie de uitspraak van de Raad van 30 december 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:4920).
4.2.
De rechtbank wordt gevolgd in het oordeel dat het medisch onderzoek naar de beperkingen van appellante zorgvuldig is verlopen. Anders dan door appellante is betoogd, heeft de verzekeringsarts appellante gezien en lichamelijk onderzocht tijdens een fysiek spreekuur. Zoals de rechtbank terecht heeft overwogen maakt het enkele feit dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep appellante niet opnieuw lichamelijk heeft onderzocht, gelet ook op de overige onderzoeksactiviteiten, niet dat het onderzoek onzorgvuldig is geweest. Ook de omstandigheid dat de EZWb later dan na één jaar ziekte heeft plaatsgevonden, leidt niet tot het oordeel dat het medisch onderzoek onzorgvuldig is verlopen. Nadat het onderzoek voor de EZWb alsnog heeft plaatsgevonden is het ziekengeld met een uitlooptermijn beëindigd zodat appellante hierdoor niet is benadeeld.
4.3.
Ook wordt de rechtbank gevolgd in het oordeel dat geen aanleiding bestaat te twijfelen aan de juistheid van de medische beoordeling. De Raad sluit zich aan bij de overwegingen van de rechtbank op dit punt. In aansluiting daarop volgt de Raad appellante niet in het standpunt dat onvoldoende rekening is gehouden met de diagnose fibromyalgie, aangezien appellante geen medische gegevens over deze diagnose heeft overgelegd. Daarnaast is er door de verzekeringsarts bezwaar en beroep al rekening gehouden met gewrichtspijnen en zijn hiervoor beperkingen aangenomen voor zware fysieke arbeid. De stelling dat uit de in hoger beroep ingebrachte brieven van de psycholoog en van Raasveld Expertise blijkt dat appellante meer beperkt moet worden geacht, wordt niet gevolgd. De brief van de psycholoog was reeds bij de verzekeringsarts bezwaar en beroep bekend en is bij de beoordeling betrokken. Van de brief van Raasveld Expertise is onduidelijk of deze is opgesteld door een arts en de brief bevat geen nieuwe medische inzichten of onderzoeksgegevens.
4.4.
Uitgaande van de juistheid van de beperkingen in de FML van 12 augustus 2021 wordt geen reden gezien te twijfelen aan de geschiktheid van de door de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep geselecteerde functies. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in het rapport van 20 augustus 2021 inzichtelijk en overtuigend gemotiveerd waarom appellante in staat moet worden geacht de geselecteerde functies te vervullen. In dit rapport is ook reeds adequaat ingegaan op de gronden van appellante ten aanzien van productiepieken en de blootstelling aan dampen. Aangezien appellante in hoger beroep enkel haar gronden heeft herhaald en niets heeft aangevoerd ten opzichte van deze motivering, bestaat geen aanleiding aan de juistheid van de conclusies van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep te twijfelen. Ten slotte kan de vraag of appellante aan de gevraagde belasting ten aanzien van lopen en staan in de functie van machinaal metaalbewerker (SBC-code 264122) kan voldoen, buiten beschouwing worden gelaten nu dit een reservefunctie betreft.
4.5.
De overwegingen in 4.2 tot en met 4.4 leiden tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door T. Dompeling, in tegenwoordigheid van C.G. van Straalen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 21 september 2022.
(getekend) T. Dompeling
(getekend) C.G. van Straalen