ECLI:NL:CRVB:2022:2013

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
21 september 2022
Publicatiedatum
21 september 2022
Zaaknummer
22/83 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van ZW-uitkering na zorgvuldige medische beoordeling en arbeidsongeschiktheidseisen

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 21 september 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De appellant, die als timmerman werkzaam was, had zich op 24 april 2019 ziekgemeld vanwege rugklachten en ontving ziekengeld op basis van de Ziektewet (ZW). Na een medische beoordeling door het Uwv op 3 maart 2020, werd vastgesteld dat appellant met inachtneming van zijn beperkingen in staat was om meer dan 65% van zijn maatmaninkomen te verdienen. Het Uwv beëindigde daarop zijn recht op ziekengeld per 23 mei 2020. Appellant ging in bezwaar, maar het Uwv verklaarde dit ongegrond. De rechtbank bevestigde het besluit van het Uwv, waarop appellant in hoger beroep ging.

In hoger beroep voerde appellant aan dat het onderzoek door het Uwv te oppervlakkig was en dat zijn psychische klachten niet in voldoende mate waren meegewogen. De Raad oordeelde echter dat het Uwv zorgvuldig had gehandeld en dat er geen aanwijzingen waren dat de psychische klachten van appellant op de datum in geding een rol speelden bij de beoordeling van zijn arbeidsongeschiktheid. De Raad onderschreef de conclusie van de rechtbank dat het Uwv de functionele mogelijkheden van appellant correct had vastgesteld en dat de geselecteerde functies medisch geschikt waren. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en wees het hoger beroep van appellant af.

Uitspraak

22.83 ZW

Datum uitspraak: 21 september 2022
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 30 november 2021, 20/6276 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. I. Correljé, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 juni 2022. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Correljé. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. L.J.M.M. de Poel.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is laatstelijk werkzaam geweest als timmerman . Op 24 april 2019 heeft hij zich ziekgemeld met rugklachten. Het Uwv heeft appellant in aanmerking gebracht voor ziekengeld op grond van de Ziektewet (ZW).
1.2.
In het kader van een eerstejaars ZW-beoordeling (EZWb) heeft een arts van het Uwv appellant op 3 maart 2020 gezien. Deze arts heeft appellant belastbaar geacht met inachtneming van de beperkingen die zijn neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 18 maart 2020. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellant niet in staat is zijn eigen werk te verrichten, vervolgens vier functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen berekend dat appellant nog 75,91% van zijn zogeheten maatmaninkomen zou kunnen verdienen. Het Uwv heeft bij besluit van 26 maart 2020 vastgesteld dat appellant met ingang van 23 mei 2020 geen recht meer heeft op ziekengeld, omdat hij meer dan 65% kan verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij ziek werd.
1.3.
Het bezwaar van appellant tegen het primaire besluit heeft het Uwv bij besluit van 27 oktober 2020 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. In bezwaar is vanwege een wijziging van één van de geselecteerde functies vastgesteld dat appellant nog 85,40% van zijn maatmaninkomen kan verdienen. Aan het bestreden besluit liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 30 september 2020 en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 22 oktober 2020 ten grondslag.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat het onderzoek van het Uwv op voldoende zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden, nu het is gebaseerd op dossierstudie, anamnese, eigen onderzoek door de primaire arts, het gestelde in het bezwaarschrift en op medische informatie afkomstig van de behandelend sector, waaronder de stukken van de huisarts over de psychische gesteldheid van appellant. De rechtbank heeft daarnaast overwogen dat haar niet is gebleken dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep een
onvolledig beeld heeft gehad van de medische situatie van appellant en meer beperkingen had
moeten aannemen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft inzichtelijk gemotiveerd op welke punten appellant beperkt is te achten, waarbij rekening is gehouden met de (aspecifieke) rugklachten van appellant. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft daarnaast gemotiveerd toegelicht dat geen ernstige psychiatrische stoornissen vastgesteld werden tijdens het primaire onderzoek en dat de gegevens van de behandelaars geen aanleiding geven te veronderstellen dat dit op de datum in geding wel het geval was. Over de brief van de psycholoog van 16 maart 2021 heeft hij toegelicht dat de doorverwijzing na de datum in geding heeft plaatsgevonden en de psycholoog ook geen ernstig invaliderende op zichzelf staande angststoornis heeft gediagnosticeerd. De rechtbank heeft daarom geoordeeld dat het Uwv de functionele mogelijkheden van appellant correct heeft vastgesteld. Het is de rechtbank niet gebleken dat de belasting van de voorgehouden functies de mogelijkheden van appellant overschrijdt.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat het onderzoek door het Uwv te oppervlakkig is geweest, zonder zijn de algehele gesteldheid in aanmerking te nemen. Volgens appellant is geen rekening gehouden met zijn psychische klachten. Onderbelichting van psychische klachten lijkt volgens appellant een structureel probleem. Hij heeft verwezen naar een onderzoek van mei 2018 getiteld “Claimbeoordeling WIA bij psychische problematiek” van de Inspectie van SWZ van het Ministerie van Sociale Zaken en werkgelegenheid, waarin staat dat de helft van de werknemers die langer dan twee jaar ziek zijn en een arbeidsongeschiktheidsuitkering aanvragen psychische problemen hebben en dat de behandeling en verzuimbegeleiding in de periode voorafgaand aan de aanvraag niet optimaal is. In het geval van appellant is er door de verzekeringsartsen totaal geen aandacht geweest voor de psychische problematiek, die onbenoemd is gebleven. Ook de NVVGrichtlijn voor depressie is bijvoorbeeld niet in de rapporten terug te vinden. Appellant heeft een behandelplan van het Rughuis van 21 januari 2022 ingebracht, dat rekening houdt met zowel zijn rugklachten als zijn psychische klachten. Door de coronacrisis kon hij niet eerder bij deze instelling terecht. Volgens appellant zijn, doordat de psychische klachten onderbelicht zijn gebleven, zijn mogelijkheden veel rooskleuriger ingeschat dan ze in werkelijkheid zijn.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van artikel 19aa, eerste lid, van de ZW heeft een verzekerde zonder werkgever, na 52 weken ongeschiktheid tot werken, recht op ziekengeld als hij nog steeds ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid en hij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur. Op grond van artikel 19aa, vijfde lid, van de ZW wordt onder het maatmaninkomen verstaan hetgeen gezonde personen met soortgelijke opleiding en ervaring, ter plaatse waar hij arbeid verricht of het laatst heeft verricht, of in de omgeving daarvan met arbeid gewoonlijk verdienen. Op grond van artikel 19ab, eerste en derde lid, van de ZW wordt het percentage van het maatmaninkomen dat de verzekerde kan verdienen, bedoeld in artikel 19aa van de ZW, vastgesteld op basis van een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek en wordt onder arbeid als bedoeld in artikel 19aa van de ZW verstaan alle algemeen geaccepteerde arbeid waartoe een verzekerde met zijn krachten en bekwaamheden in staat is. Voor de beoordelingssystematiek waarmee de verdiencapaciteit na het eerste ziektejaar wordt bepaald, wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de huidige uitvoeringssystematiek van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, waarbij aan de hand van geschikte functies wordt vastgesteld of de betrokkene beschikt over resterende verdiencapaciteit (zie de uitspraak van de Raad van 30 december 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:4920).
4.2.
Het oordeel van de rechtbank dat het onderzoek door het Uwv zorgvuldig is geweest, wordt onderschreven. Appellant wordt niet gevolgd in zijn betoog dat er door de artsen van het Uwv geen aandacht is geweest voor eventuele psychische klachten. De primaire arts heeft tijdens het spreekuur een anamnese verricht, waarbij appellant heeft aangegeven rugpijn te ervaren. Behoudens die klachten, gaf appellant geen andere klachten aan. Verder heeft de primaire arts psychisch onderzoek verricht, waarbij hij naar verschillende aspecten heeft gekeken. Appellant maakte een iets gespannen indruk, maar voor het overige werden geen bijzonderheden geconstateerd. Vervolgens heeft appellant ook in bezwaar geen psychische klachten naar voren gebracht, maar enkel gewezen op zijn rugklachten, waarvoor hij de polikliniek reumatologie en klinische immunologie had bezocht. Indien op dat moment sprake was geweest van psychische klachten die door de primaire arts over het hoofd waren gezien, had het voor de hand gelegen dat appellant daar in bezwaar op zou hebben gewezen. Niet wordt ingezien dat het onderzoek door het Uwv, bij gebrek aan aanwijzingen voor psychische problematiek, niet voldoende zorgvuldig is geweest. Pas in beroep bij de rechtbank heeft appellant naar voren gebracht dat hij ook psychische klachten heeft, die vervolgens in beroep door de verzekeringsarts bezwaar en beroep zijn beoordeeld. De verwijzing naar een citaat uit het onder 3.1 genoemde rapport van de Inspectie van SZW leidt niet tot een ander oordeel. Dit lijkt meer te zien op een gebrekkige aandacht voor (goede) behandeling en verzuimbegeleiding gedurende ziekte en in het individuele geval van appellant is bovendien niet gebleken dat er bij de arbeidsongeschiktheidsbeoordeling onvoldoende is gekeken naar psychische klachten.
4.3.
De rechtbank wordt ook gevolgd in haar oordeel dat het Uwv de functionele mogelijkheden van appellant juist heeft vastgesteld en dat de in beroep naar voren gebrachte psychische klachten niet leiden tot een andere conclusie over de datum in geding. De overwegingen die de rechtbank daaraan ten grondslag heeft gelegd, worden onderschreven. Het in hoger beroep ingebrachte behandelplan van het Rughuis leidt niet tot een ander oordeel. Het behandelplan, dat is vastgesteld op 21 januari 2022, vermeldt dat sprake is van chronische pijnklachten in de hele rug, die gepaard gaan met grote beperkingen in het dagelijks leven. Op mentaal vlak zijn er klachten ontstaan, waaronder angst, piekerklachten en paniekaanvallen. Uit het behandelplan blijkt echter niet dat deze mentale klachten ook op de datum in geding al aanwezig waren en dit volgt ook niet uit het rond de datum in geding verrichte onderzoek, waaronder het toen opgetekende dagverhaal.
4.4.
Uitgaande van de juistheid van de FML, moet de rechtbank ook worden gevolgd in haar oordeel dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat de geselecteerde functies op het moment van de EZWb in medisch opzicht geschikt zijn voor appellant.
4.5.
De overwegingen in 4.2 tot en met 4.4 leiden tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door F.M. Rijnbeek, in tegenwoordigheid van L. Winters als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 21 september 2022.
(getekend) F.M. Rijnbeek
(getekend) L. Winters