Uitspraak
21 836 ZW
5 februari 2021, 20/1779 (aangevallen uitspraak) en uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 22 september 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. Appellante, die als schoonmaakster werkte, had zich op 1 augustus 2017 ziekgemeld en ontving een Ziektewet (ZW) uitkering. Na een beoordeling door het Uwv werd vastgesteld dat zij per 13 juli 2019 geen recht meer had op ziekengeld, omdat zij meer dan 65% van haar maatmaninkomen kon verdienen. Tevens werd haar aanvraag voor een WIA-uitkering afgewezen, omdat zij niet de vereiste wachttijd van 104 weken had volbracht. De rechtbank had het beroep van appellante tegen deze besluiten ongegrond verklaard, wat leidde tot het hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep.
Tijdens de zitting op 1 september 2022 heeft appellante haar standpunt herhaald, ondersteund door medische stukken. Het Uwv heeft de eerdere besluiten verdedigd. De Raad heeft overwogen dat de medische beoordeling zorgvuldig is uitgevoerd en dat er geen reden is om te twijfelen aan de geschiktheid van de functies die aan appellante zijn voorgehouden. De Raad concludeert dat appellante niet in aanmerking komt voor een WIA-uitkering, omdat zij de wachttijd niet heeft volbracht. Het verzoek om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn is afgewezen, omdat de procedure binnen de redelijke termijn is afgerond. De uitspraak bevestigt de eerdere beslissing van de rechtbank en wijst het verzoek om schadevergoeding af.