ECLI:NL:CRVB:2022:2056
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking en terugvordering van bijstand op grond van de Participatiewet; niet-ontvankelijkheid bezwaar
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 6 september 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg. De appellant, die sinds 12 november 2017 bijstand ontving op grond van de Participatiewet, had bezwaar gemaakt tegen de intrekking van zijn bijstand door het college van burgemeester en wethouders van Meerssen. Het college had de bijstand met terugwerkende kracht ingetrokken en teruggevorderd, omdat de appellant niet tijdig bezwaar had gemaakt tegen het besluit van 19 december 2018. De Raad oordeelde dat de appellant niet-ontvankelijk was in zijn bezwaar, omdat hij niet had aangetoond dat er sprake was van een verschoonbare termijnoverschrijding. De Raad stelde vast dat de appellant op het moment van verzending van het besluit nog steeds ingeschreven stond op het adres waar de post naartoe was gestuurd, en dat het risico dat de post hem niet bereikte voor zijn eigen rekening kwam. De Raad concludeerde dat de intrekking van de bijstand en de terugvordering terecht waren, omdat de appellant zijn inlichtingenverplichting had geschonden door niet te melden dat hij niet meer woonachtig was op het adres waar hij ingeschreven stond. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd.