1.2.Bij besluit van 22 oktober 2019, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 16 januari 2020 (bestreden besluit), heeft het dagelijks bestuur de aanvraag afgewezen op de grond dat het vermogen van appellant € 22.304,24 bedraagt en dus hoger is dan de voor de voor hem geldende vermogensgrens van € 6.120,-. Het dagelijks bestuur heeft het vermogen van appellant als volgt vastgesteld.
- Op 15 augustus 2019 had appellant drie bankrekeningen bij de ING- en een PayPal-rekening op zijn naam staan. Op die datum bedroeg het saldo op bankrekening [...]057 € 138,25, het saldo op bankrekening [...]237 € 591,40, het saldo op bankrekening [...]197 € 15.046,10 en het saldo op de PayPal-rekening € 30,34. Op het totaalsaldo van de vier betaalrekeningen van € 15.806,09 is € 956,82, zijnde een bedrag van anderhalf keer de voor appellant geldende bijstandsnorm van € 637,88, in mindering gebracht. Het in aanmerking te nemen vermogen op basis van de banksaldi bedroeg op 15 augustus 2019 daardoor € 14.849,27. Daarnaast had appellant nog een spaarrekening op zijn naam met op 15 augustus 2019 een saldo van € 189,97.
- Op 15 augustus 2019 had appellant drie voertuigen op zijn naam staan, te weten een Yamaha motor, een Volkswagen Golf personenauto en een Suzuki Splash personenauto. Op die datum bedroeg de waarde van de Yamaha € 875,-, de waarde van de Volkswagen € 3.400,- en de waarde van de Suzuki € 5.490,-. Op de totale waarde van de motorvoertuigen is een eenmalige vrijlating van € 2.500,- toegepast. De totale waarde van de drie voertuigen op 15 augustus 2019 bedroeg dus € 7.265,-.