ECLI:NL:CRVB:2022:2102

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
20 september 2022
Publicatiedatum
3 oktober 2022
Zaaknummer
20 / 4112 PW-PV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van bijstand en de ingangsdatum daarvan in het kader van bijzondere omstandigheden

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 20 september 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de toekenning van bijstand aan appellant. Appellant had een aanvraag ingediend voor bijstand op grond van de Participatiewet, met een verzoek om de bijstand met terugwerkende kracht te verlenen vanaf 13 augustus 2019. De Centrale Raad oordeelde dat er geen bijzondere omstandigheden waren die een eerdere ingangsdatum rechtvaardigden. Appellant was van 28 september 2017 tot en met 13 augustus 2019 gedetineerd in Spanje en had op 17 september 2019 een aanvraag ingediend. Het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam had deze aanvraag echter buiten behandeling gesteld. Appellant had geen beroep ingesteld tegen dit besluit, waardoor de beslissing van het college als juist werd beschouwd.

De Centrale Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank Rotterdam, die het college had veroordeeld in de proceskosten van appellant. De Raad benadrukte dat bijstand in principe niet met terugwerkende kracht wordt verleend, tenzij er bijzondere omstandigheden zijn. Appellant had niet aangetoond dat hij eerder een aanvraag had ingediend die niet was behandeld of dat hij op andere wijze actie had ondernomen richting het college. Het verblijf in het buitenland tijdens zijn detentie werd niet als bijzondere omstandigheid erkend, aangezien hij na zijn terugkeer in Nederland niet eerder een aanvraag had gedaan. De Raad concludeerde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

20.4112 PW-PV

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 21 oktober 2020, 20/2927 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam (college)
Datum uitspraak: 20 september 2022
Zitting heeft: mr. O.L.H.W.I. Korte
Griffier: F.C. Meershoek
Ter zitting is mr. M. El Idrissi, advocaat, namens appellant verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.F. Jim.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten.
Deze beslissing is uitgesproken in het openbaar. Zij is gebaseerd op de volgende overwegingen.
Waar gaat het om?
Het gaat in deze zaak uitsluitend om de vraag of het college aan appellant ook bijstand met terugwerkende kracht moet verlenen.
Wat vooraf ging
Appellant was van 28 september 2017 tot en met 13 augustus 2019 gedetineerd in Spanje. Appellant heeft op 17 september 2019 een aanvraag op grond van de Participatiewet gedaan om bijstand met ingang van 13 augustus 2019. Het college heeft die aanvraag bij besluit van 16 oktober 2019 buiten behandeling gesteld. Het college heeft dat besluit na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 25 februari 2020. Appellant heeft geen beroep ingesteld tegen dit besluit.
Deze procedure
Appellant heeft op 27 november 2019 opnieuw een aanvraag gedaan om bijstand met ingang van die dag. Bij besluit van 31 januari 2020 heeft het college de aanvraag van appellant van 27 november 2019, na verzoeken om informatie en het verlenen van een voorschot, afgewezen. Bij besluit van 21 februari 2020 heeft het college het voorschot van € 922,96 van appellant teruggevorderd. Bij besluit van 30 april 2020 heeft het college appellant alsnog bijstand toegekend met ingang van 27 november 2019 naar de norm voor een kostendeler met zes kosten delende medebewoners.
Bij besluit van 26 mei 2020 (bestreden besluit) heeft het college de bezwaren tegen de besluiten van 31 januari 2020 en 21 februari 2020 in zoverre gegrond verklaard dat appellant alsnog recht heeft op bijstand met ingang van 27 november 2019. Het bezwaar tegen het besluit van 30 april 2020 heeft het college ongegrond verklaard.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd voor zover het college daarbij geen kostenvergoeding in bezwaar heeft toegekend. De rechtbank heeft het college veroordeeld in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 2.100,-.
Appellant heeft – net als in bezwaar en beroep – in hoger beroep herhaald dat hij recht op bijstand heeft met ingang van een eerdere datum, namelijk met ingang van 13 augustus 2019 of in ieder geval 16 oktober 2019, omdat er bijzondere omstandigheden zijn die terugwerkende kracht rechtvaardigen. Deze grond slaagt niet op grond van het volgende.
Motivering
In beginsel wordt geen bijstand verleend over een periode voorafgaand aan de datum waarop de betrokkene zich heeft gemeld om bijstand aan te vragen, of – in voorkomende gevallen – een aanvraag om bijstand heeft ingediend. Van dit uitgangspunt kan worden afgeweken indien bijzondere omstandigheden dat rechtvaardigen. Dit is vaste rechtspraak (uitspraak van 21 maart 2006, ECLI:NL:CRVB:2006:AV8690). Zulke omstandigheden kunnen zich voordoen als komt vast te staan dat de betrokkene al eerder een aanvraag om bijstand heeft ingediend die tot een beslissing had moeten leiden, maar die beslissing niet volgde, of indien is gebleken dat de betrokkene op enigerlei wijze actie in de richting van het college heeft ondernomen die tot het innemen van een daartoe strekkende aanvraag had moeten leiden.
Zulke omstandigheden doen zich hier niet voor. Appellant heeft op 17 september 2019 eerder bijstand aangevraagd met ingang van 13 augustus 2019. Deze aanvraag heeft het college bij besluit van 16 oktober 2019 buiten behandeling gesteld en dat besluit na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 25 februari 2020. Tegen dat besluit heeft appellant geen beroep ingesteld, zodat van de juistheid van dat besluit moet worden uitgegaan. Appellant heeft aangevoerd dat het besluit van 25 februari 2020 achteraf bezien evident onrechtmatig is, zodat het college hem alsnog bijstand met ingang van 13 augustus 2019 dan wel 16 oktober 2019 had moeten toekennen. Appellant heeft lang in het buitenland in detentie verbleven, zodat sprake was van bijzondere omstandigheden. Deze beroepsgrond slaagt niet. Het verblijf in het buitenland heeft hem na terugkeer niet afgehouden van het doen van een aanvraag. De rechtbank heeft terecht overwogen dat appellant zijn bezwaren tegen de buitenbehandelingstelling van de aanvraag van 17 september 2019 naar voren had kunnen brengen. Appellant werd tijdens de bezwaarprocedure bijgestaan door een advocaat. Dat hij geen beroep heeft ingesteld komt voor zijn rekening en risico. Van bijzondere omstandigheden is dan ook geen sprake. Voorts is niet gebleken dat appellant zich niet eerder dan op 27 november 2019 had kunnen melden voor een aanvraag om bijstand. De eerdere aanvraag was immers al op 16 oktober 2019 buiten behandeling gesteld. Hij heeft bij de laatste aanvraag ook niet vermeld dat hij bijstand met een eerdere ingangsdatum aanvroeg. Van bijzondere omstandigheden om bijstand met terugwerkende kracht toe te kennen is gelet op het voorgaande dan ook niet gebleken.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat in dat geval geen aanleiding.
Waarvan proces-verbaal.
De griffier Het lid van de enkelvoudige kamer
(getekend) F.C. Meershoek (getekend) O.L.H.W.I. Korte