ECLI:NL:CRVB:2022:2102
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Toekenning van bijstand en de ingangsdatum daarvan in het kader van bijzondere omstandigheden
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 20 september 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de toekenning van bijstand aan appellant. Appellant had een aanvraag ingediend voor bijstand op grond van de Participatiewet, met een verzoek om de bijstand met terugwerkende kracht te verlenen vanaf 13 augustus 2019. De Centrale Raad oordeelde dat er geen bijzondere omstandigheden waren die een eerdere ingangsdatum rechtvaardigden. Appellant was van 28 september 2017 tot en met 13 augustus 2019 gedetineerd in Spanje en had op 17 september 2019 een aanvraag ingediend. Het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam had deze aanvraag echter buiten behandeling gesteld. Appellant had geen beroep ingesteld tegen dit besluit, waardoor de beslissing van het college als juist werd beschouwd.
De Centrale Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank Rotterdam, die het college had veroordeeld in de proceskosten van appellant. De Raad benadrukte dat bijstand in principe niet met terugwerkende kracht wordt verleend, tenzij er bijzondere omstandigheden zijn. Appellant had niet aangetoond dat hij eerder een aanvraag had ingediend die niet was behandeld of dat hij op andere wijze actie had ondernomen richting het college. Het verblijf in het buitenland tijdens zijn detentie werd niet als bijzondere omstandigheid erkend, aangezien hij na zijn terugkeer in Nederland niet eerder een aanvraag had gedaan. De Raad concludeerde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.