ECLI:NL:CRVB:2022:2127
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de voortzetting van WGA-vervolguitkering op basis van arbeidsongeschiktheid
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 5 oktober 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Overijssel. De appellant, vertegenwoordigd door mr. R. Kaya, heeft hoger beroep ingesteld tegen het besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) dat de WGA-vervolguitkering voortzette op basis van een mate van arbeidsongeschiktheid van 35 tot 45%. De rechtbank had het beroep van appellant tegen dit besluit ongegrond verklaard, waarbij werd geoordeeld dat de rapporten van de verzekeringsartsen zorgvuldig tot stand waren gekomen en dat er onvoldoende grond was om de medische conclusies te betwisten.
De appellant had zich in 2018 arbeidsongeschikt gemeld en stelde dat het Uwv meer beperkingen had moeten aannemen, gezien zijn chronische schouderklachten en psychische klachten. De Raad heeft de argumenten van appellant overwogen, maar kwam tot de conclusie dat de verzekeringsartsen voldoende aandacht hadden besteed aan de medische informatie en dat de vastgestelde mate van arbeidsongeschiktheid van 39,79% terecht was. De Raad onderschreef de overwegingen van de rechtbank en concludeerde dat er geen aanleiding was om aan de conclusies van de verzekeringsartsen te twijfelen.
De Centrale Raad van Beroep bevestigde de aangevallen uitspraak en oordeelde dat het hoger beroep niet slaagde. Er was geen aanleiding voor een veroordeling tot vergoeding van proceskosten. De uitspraak werd gedaan door S. Wijna, in tegenwoordigheid van griffier J.J.C. Vorias, en werd openbaar uitgesproken op 5 oktober 2022.