ECLI:NL:CRVB:2022:2127

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
5 oktober 2022
Publicatiedatum
5 oktober 2022
Zaaknummer
21/898 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de voortzetting van WGA-vervolguitkering op basis van arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 5 oktober 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Overijssel. De appellant, vertegenwoordigd door mr. R. Kaya, heeft hoger beroep ingesteld tegen het besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) dat de WGA-vervolguitkering voortzette op basis van een mate van arbeidsongeschiktheid van 35 tot 45%. De rechtbank had het beroep van appellant tegen dit besluit ongegrond verklaard, waarbij werd geoordeeld dat de rapporten van de verzekeringsartsen zorgvuldig tot stand waren gekomen en dat er onvoldoende grond was om de medische conclusies te betwisten.

De appellant had zich in 2018 arbeidsongeschikt gemeld en stelde dat het Uwv meer beperkingen had moeten aannemen, gezien zijn chronische schouderklachten en psychische klachten. De Raad heeft de argumenten van appellant overwogen, maar kwam tot de conclusie dat de verzekeringsartsen voldoende aandacht hadden besteed aan de medische informatie en dat de vastgestelde mate van arbeidsongeschiktheid van 39,79% terecht was. De Raad onderschreef de overwegingen van de rechtbank en concludeerde dat er geen aanleiding was om aan de conclusies van de verzekeringsartsen te twijfelen.

De Centrale Raad van Beroep bevestigde de aangevallen uitspraak en oordeelde dat het hoger beroep niet slaagde. Er was geen aanleiding voor een veroordeling tot vergoeding van proceskosten. De uitspraak werd gedaan door S. Wijna, in tegenwoordigheid van griffier J.J.C. Vorias, en werd openbaar uitgesproken op 5 oktober 2022.

Uitspraak

21 898 WIA

Datum uitspraak: 5 oktober 2022
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 28 januari 2021, 19/2356 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. R. Kaya, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is ter behandeling aan de orde gesteld op de zitting van 24 augustus 2022. Partijen zijn niet verschenen.

OVERWEGINGEN

1.1.
Voor een weergave van de aan dit geding voorafgaande feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar de uitspraak van 30 juni 2021 (ECLI:NL:CRVB:2021:1561). De Raad volstaat hier met het volgende.
1.2.
Appellant heeft zich op 9 januari 2018 toegenomen arbeidsongeschikt gemeld per september 2017 en daarbij informatie van orthopedisch chirurg J. Been overgelegd. In het kader van een herbeoordeling heeft appellant op 15 april 2019 het spreekuur bezocht van een verzekeringsarts. Deze arts heeft vastgesteld dat appellant belastbaar is met inachtneming van de beperkingen die hij heeft vermeld in een Functionele Mogelijkhedenlijst van 16 april 2019. Een arbeidsdeskundige heeft vervolgens vijf functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen de mate van arbeidsongeschiktheid berekend op 39,79%. Het Uwv heeft bij besluit van 19 juni 2019 vastgesteld dat appellant na afloop van de loongerelateerde WGA-uitkering met ingang van 31 augustus 2018 minder arbeidsgeschikt is dan voorheen, waarna het Uwv de WGA-vervolguitkering heeft voortgezet op basis van een mate van arbeidsongeschiktheid van 35 tot 45%. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 1 november 2019 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit ligt een rapport van 25 oktober 2019 van een verzekeringsarts bezwaar en beroep ten grondslag.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Naar het oordeel van de rechtbank zijn de rapporten van de verzekeringsartsen zorgvuldig tot stand gekomen en is er onvoldoende grond voor het oordeel dat de daaruit getrokken medische conclusies onjuist zijn. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft voldoende gemotiveerd dat de visie van de primaire verzekeringsarts kan worden gevolgd en dat uit de in bezwaar overgelegde informatie geen nieuwe medische feiten naar voren komen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep ook voldoende gemotiveerd dat de in beroep overgelegde medische informatie niet leidt tot het aannemen van meer beperkingen op de datum in geding. Voor de rechtbank is onvoldoende duidelijk geworden dat de bevindingen van de orthopedisch chirurg van 28 augustus 2020 en 5 oktober 2020 van betekenis zijn voor de medische toestand van appellant op de datum in geding. Appellant heeft geen medische informatie overgelegd waaruit kan worden afgeleid dat hij voor zijn psychische klachten ten tijde van de datum in geding onder behandeling stond of dat hij hiervan problemen ondervond. De rechtbank heeft verder geoordeeld dat de verzekeringsartsen voldoende hebben gemotiveerd dat er, uitgaande van de standaard Duurbelastbaarheid in Arbeid geen medische indicatie is om een urenbeperking aan te nemen. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om aan de conclusies van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep te twijfelen, zodat het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid per 31 augustus 2018 terecht heeft vastgesteld op 38,79%.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat het Uwv meer beperkingen had moeten aannemen gelet op de chronische schouderklachten, de pijnklachten die leiden tot verminderde nachtrust en de psychische klachten als gevolg van borderline. Daarnaast leiden de verstoring in de energiehuishouding in verband met de slaapproblemen en de preventieve indicatie volgens hem tot een urenbeperking.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Van gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid van een verzekerde is op grond van artikel 5 van de Wet WIA sprake als hij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van onder meer ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, maar niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Op grond van artikel 6, eerste lid, van de Wet WIA wordt de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek.
4.2.
In geschil is de vraag of het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant per 31 augustus 2018 terecht heeft vastgesteld op 39,79% en op basis daarvan appellant ongewijzigd een WGA-vervolguitkering heeft toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 35 tot 45%.
4.3.
Het oordeel van de rechtbank en de overwegingen die de rechtbank aan dat oordeel ten grondslag heeft gelegd, worden onderschreven. Er zijn geen aanknopingspunten om te concluderen dat de verzekeringsartsen onvoldoende aandacht hebben besteed aan de schouderklachten, de slaapproblematiek en de psychische klachten. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in het rapport van 25 oktober 2019, aangevuld op 9 november 2020 nog eens inzichtelijk toegelicht hoe deze aspecten en de medische informatie van de behandelend sector daarover bij de beoordeling zijn betrokken.
4.4.
De overwegingen 4.1 tot en met 4.3 leiden tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling tot vergoeding van proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door S. Wijna, in tegenwoordigheid van J.J.C. Vorias als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 5 oktober 2022.
(getekend) S. Wijna
(getekend) J.J.C. Vorias