ECLI:NL:CRVB:2022:2132

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
5 oktober 2022
Publicatiedatum
5 oktober 2022
Zaaknummer
21/1735 WW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep niet-ontvankelijk wegens gebrek aan procesbelang in WW-uitkering geschil

Op 5 oktober 2022 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in de zaak met nummer 21/1735 WW. Deze uitspraak betreft een hoger beroep van appellant tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 1 april 2021. De rechtbank had het beroep van appellant tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) niet-ontvankelijk verklaard. Appellant had bezwaar gemaakt tegen een betaalspecificatie van 4 februari 2020, waarin een bedrag van € 1.403,77 bruto was vermeld voor de periode van 1 januari 2020 tot en met 31 januari 2020. Appellant stelde dat dit bedrag veel lager was dan de hem toegekende WW-uitkering.

Het Uwv had in een eerder besluit van 13 januari 2020 appellant in aanmerking gebracht voor een WW-uitkering, maar verklaarde het bezwaar van appellant ongegrond. De rechtbank oordeelde dat het Uwv tijdens de bezwaarprocedure had erkend dat de uitbetaling van de WW-uitkering correct was en dat appellant met de onderhavige procedure niets meer kon bereiken. Appellant voerde in hoger beroep aan dat de rechtbank zich ten onrechte niet had uitgesproken over het gebruik van BSN-gegevens en dat de uitspraak naar een oud adres was gestuurd.

De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat appellant geen procesbelang had bij de beoordeling van het beroep, aangezien het Uwv de WW-uitkering correct had (na)betaald. De Raad bevestigde de aangevallen uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd gedaan door H.G. Rottier, in tegenwoordigheid van A.M.M. Chevalier als griffier.

Uitspraak

21 1735 WW

\
Datum uitspraak: 5 oktober 2022
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 1 april 2021, 20/7436 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft via videobellen plaatsgevonden op 24 augustus 2022. Appellant is verschenen. Het Uwv heeft zich niet laten vertegenwoordigen.

OVERWEGINGEN

1.1.
Bij besluit van 13 januari 2020 heeft het Uwv appellant met ingang van 13 november 2019 in aanmerking gebracht voor een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW).
1.2.
Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen de betaalspecificatie van 4 februari 2020, waarin staat vermeld dat aan appellant over de periode van 1 januari 2020 tot en met 31 januari 2020 een bedrag van € 1.403,77 bruto is betaald. Volgens appellant is dat veel minder dan de hem toegekende WW-uitkering.
1.3.
Bij besluit van 5 juni 2020 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar ongegrond verklaard. Het Uwv heeft hieraan ten grondslag gelegd dat uit betaalspecificaties van 24 februari 2020 en van 5 maart 2020 blijkt dat nabetalingen van de WW-uitkering over de periode van 1 januari 2020 tot en met 31 januari 2020 hebben plaatsgevonden, zodat de
WW-uitkering correct is uitbetaald.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank heeft vastgesteld dat het Uwv ter zitting heeft erkend dat, omdat de uitbetaling tijdens de bezwaarprocedure is hersteld, het bezwaar bij nader inzien gegrond had moeten worden verklaard. Het Uwv heeft zich daarbij bereid verklaard het door appellant betaalde griffierecht te vergoeden. De rechtbank heeft op grond van de stukken en hetgeen tijdens de zitting is besproken geoordeeld dat appellant met de onderhavige procedure op bestuursrechtelijk niveau niets meer kan bereiken, zodat geen procesbelang wordt aangenomen.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat de rechtbank zich ten onrechte niet heeft uitgesproken over het onnodig gebruiken van BSN-gegevens. Ook is de aangevallen uitspraak naar een oud adres van appellant gestuurd en daardoor laat bezorgd. Appellant heeft verder aangevoerd dat het Uwv zich niet aan de ter zitting gemaakte afspraak heeft gehouden om het griffierecht te vergoeden. Tot slot heeft appellant aangevoerd dat de rechtbank in de beoordeling van het beroep onder 4 in de aangevallen uitspraak niets heeft gezegd over wat inhoudelijk is besproken.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen. Daarbij heeft het Uwv te kennen gegeven dat de betaling van het griffierecht op 13 september 2021 heeft plaatsgevonden.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
Voor het antwoord op de vraag of een betrokkene voldoende procesbelang heeft, is volgens vaste rechtspraak (zie de uitspraak van de Raad van 29 januari 2008, ECLI:NL:CRVB:2008:BC3264) bepalend of het resultaat dat de indiener van een bezwaar- of beroepschrift nastreeft ook daadwerkelijk kan worden bereikt en het realiseren van dat resultaat voor deze indiener feitelijke betekenis kan hebben.
4.2.
Niet in geschil is dat het Uwv de WW-uitkering over de maand januari 2020 gedurende de bezwaarfase correct heeft (na)betaald. Andere punten dan de betaling van de uitkering waren in het bestreden besluit niet aan de orde. Appellant kon met het instellen van beroep daarom niets meer bereiken. De rechtbank heeft dan ook terecht overwogen dat appellant geen belang had bij de beoordeling van het beroep.
4.3.
Uit 4.2 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door H.G. Rottier, in tegenwoordigheid van A.M.M. Chevalier als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 5 oktober 2022.
(getekend) H.G. Rottier
(getekend) A.M.M. Chevalier