ECLI:NL:CRVB:2022:2158

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
6 oktober 2022
Publicatiedatum
10 oktober 2022
Zaaknummer
18/3683 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van ZW-uitkering en geschiktheid voor geselecteerde functies na psychische klachten

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 6 oktober 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van de ZW-uitkering van appellant, die sinds 2015 ziek was door psychische klachten. Appellant had zich ziek gemeld en ontving ziekengeld op basis van de Ziektewet. Het Uwv had vastgesteld dat appellant met ingang van 14 januari 2017 geen recht meer had op ziekengeld, omdat hij meer dan 65% van zijn maatmaninkomen kon verdienen. Appellant was het hier niet mee eens en heeft hoger beroep ingesteld. Tijdens de procedure is een deskundige ingeschakeld die concludeerde dat appellant lijdt aan een paniekstoornis met agorafobie, wat zijn belastbaarheid beïnvloedt. De deskundige adviseerde om meer beperkingen aan te nemen in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). De Raad heeft de bevindingen van de deskundige gevolgd en geoordeeld dat de aan appellant voorgelegde functies medisch geschikt zijn, ondanks zijn klachten. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het Uwv terecht de ZW-uitkering had beëindigd. Tevens werd het Uwv veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van appellant.

Uitspraak

18.3683 ZW

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 17 mei 2018, 17/3538 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 6 oktober 2022
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. P.A.J van Putten, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere gedingstukken ingebracht.
Het onderzoek ter zitting heeft via beeldbellen plaatsgevonden op 9 april 2021. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Van Putten. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.J. van Steenwijk.
Het onderzoek is heropend na de zitting.
De Raad heeft psychiater dr. M. Tijssen als deskundige benoemd. De deskundige heeft op 15 december 2021 rapport uitgebracht.
Partijen hebben een zienswijze ingediend.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep van het Uwv heeft naar aanleiding van het rapport van de deskundige de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) aangepast. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft toegelicht dat de geduide functies nog passend zijn.
Appellant heeft hierop gereageerd.
Partijen hebben desgevraagd niet verklaard gebruik te willen maken van het recht om op een nadere zitting te worden gehoord, waarna het onderzoek is gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is laatstelijk werkzaam geweest als kok voor 38 uur per week. Met ingang van 1 juli 2015 ontving hij een uitkering op grond van de Werkloosheidswet. Op 3 december 2015 heeft hij zich ziek gemeld met psychische klachten. Het Uwv heeft appellant in aanmerking gebracht voor ziekengeld op grond van de Ziektewet (ZW).
1.2.
In het kader van een eerstejaars ZW-beoordeling heeft een arts appellant op 7 november 2016 gezien. Deze arts heeft appellant belastbaar geacht met inachtneming van de beperkingen die zijn neergelegd in een FML van 8 november 2016. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellant niet in staat is zijn eigen werk te verrichten, vervolgens functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen berekend dat appellant nog 100% van zijn zogeheten maatmaninkomen zou kunnen verdienen. Het Uwv heeft bij besluit van 13 december 2016 vastgesteld dat appellant met ingang van 14 januari 2017 geen recht meer heeft op ziekengeld, omdat hij meer dan 65% kan verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij ziek werd. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 24 juli 2017 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit ligt een rapport van 26 juni 2017 van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een rapport van 4 juli 2017 van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep zorgvuldig tot stand is gekomen en dat de daarin beschreven bevindingen de conclusies kunnen dragen. De rechtbank heeft geen reden gezien de juistheid van het oordeel van de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat aan het bestreden besluit ten grondslag ligt in twijfel te trekken. De rechtbank heeft gelet daarop geen aanleiding gezien voor het benoemen van een medisch deskundige. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft voldoende gemotiveerd dat de voorgehouden functies in overeenstemming zijn met de belastbaarheid van appellant. Het bestreden besluit berust dan ook op een deugdelijke arbeidskundige grondslag. De rechtbank komt tot de conclusie dat het Uwv terecht heeft bepaald dat appellant met ingang van 14 januari 2017 geen recht meer heeft op een ZWuitkering.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant naar voren gebracht dat onvoldoende in ogenschouw is genomen dat bij hem in ernstige mate sprake is van een paniekstoornis met agorafobie, dat appellant geen gebruik kan maken van een auto en ook niet van het openbaar vervoer. Hij gaat onder andere ook restaurants en drukke winkels uit de weg. Daarnaast is volgens appellant ten onrechte geen onafhankelijk deskundige ingeschakeld. Hiertoe heeft appellant verwezen naar artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden en het arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens van 8 oktober 2015, ECLI:CE:ECHR:2015:1008JUD007721212 (Korošec). Appellant is van mening dat geen sprake is van equality of arms en stelt dat hij voldoende twijfel heeft gezaaid, zodat er aanleiding is alsnog een deskundige in te schakelen. Tot slot heeft appellant aangevoerd dat hij niet in staat is de geselecteerde functies te verrichten.
3.2.
Het Uwv heeft onder verwijzing naar de rapporten van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 2 juni 2020, 11 februari 2021 en 24 februari 2022 en van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 23 september 2020 en 18 januari 2022 verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van artikel 19aa, eerste lid, van de ZW heeft een verzekerde zonder werkgever, na 52 weken ongeschiktheid tot werken, recht op ziekengeld als hij nog steeds ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid en hij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur. Op grond van artikel 19aa, vijfde lid, van de ZW wordt onder het maatmaninkomen verstaan hetgeen gezonde personen met soortgelijke opleiding en ervaring, ter plaatse waar hij arbeid verricht of het laatst heeft verricht, of in de omgeving daarvan met arbeid gewoonlijk verdienen. Op grond van artikel 19ab, eerste en derde lid, van de ZW wordt het percentage van het maatmaninkomen dat de verzekerde kan verdienen, bedoeld in artikel 19aa van de ZW, vastgesteld op basis van een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek en wordt onder arbeid als bedoeld in artikel 19aa van de ZW verstaan alle algemeen geaccepteerde arbeid waartoe een verzekerde met zijn krachten en bekwaamheden in staat is. Voor de beoordelingssystematiek waarmee de verdiencapaciteit na het eerste ziektejaar wordt bepaald, wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de huidige uitvoeringssystematiek van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, waarbij aan de hand van geschikte functies wordt vastgesteld of de betrokkene beschikt over resterende verdiencapaciteit (zie de uitspraak van de Raad van 30 december 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:4920).
4.2.
In geschil is of het Uwv terecht heeft vastgesteld dat appellant met ingang van 14 januari 2017 meer dan 65% van zijn maatman kan verdienen en terecht de ZW-uitkering van appellant heeft beëindigd.
4.3.1.
De Raad heeft aanleiding gezien zich te laten adviseren door een onafhankelijk
deskundige. De deskundige, psychiater Tijssen, heeft op 15 december 2021 rapport uitgebracht. De deskundige heeft in haar rapport geconcludeerd dat bij appellant op de datum in geding sprake is van een paniekstoornis met agorafobie en dat het patroon van klachten over de afgelopen jaren consistent is. De fysieke klachten kunnen worden geduid als een somatische symptoomstoornis. De deskundige heeft geadviseerd meer beperkingen aan te nemen op het gebied van persoonlijk en sociaal functioneren, zoals dat er een toilet in de buurt moet zijn, dat sprake moet zijn van een voorspelbare werksituatie en voor spreken en vervoer.
4.3.2.
Het rapport van de deskundige heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep aanleiding gegeven de FML op 18 januari 2022 aan te passen en aanvullende beperkingen op te nemen voor een voorspelbare werksituatie, aanwezigheid van een toilet, spreken en gebruik van vervoer. Na beoordeling door de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep is gebleken dat alle voor appellant geselecteerde functies nog passend zijn.
4.4.
Als uitgangspunt geldt dat de bestuursrechter de conclusie van een onafhankelijke, door hem ingeschakelde deskundige kan volgen indien de door deze deskundige gebezigde motivering hem overtuigend voorkomt. Deze situatie doet zich hier voor. Het rapport van de deskundige geeft blijk van een zorgvuldig onderzoek. Ook heeft de deskundige de bevindingen van zijn onderzoek nauwkeurig weergegeven en is het rapport inzichtelijk en consistent. Alle beschikbare gegevens van de behandelaars en de informatie van de artsen van het Uwv zijn door haar bij de beoordeling betrokken. De deskundige heeft op de haar gestelde vragen een duidelijk antwoord gegeven.
4.5.
In de reactie van appellant wordt geen aanleiding gezien om te twijfelen aan de conclusies van de deskundige evenmin als aan de door de verzekeringsarts bezwaar en beroep vastgestelde belastbaarheid, zoals neergelegd in de FML van 18 januari 2022. In deze FML zijn, anders dan appellant heeft gesteld, wel degelijk beperkingen opgenomen voor persoonlijk en sociaal functioneren, namelijk op de items 1.9.5, 1.9.6, 1.9.7, 1.9.8, 1.9.9, 1.9.10, 2.3, 2.8, 2.9 en 2.12. Ook is een beperking voor het gebruik van vervoer aangenomen. Onder 1.9.10 is vermeld dat appellant ten tijde van de datum in geding een vervoersvoorziening nodig heeft. Deze kan op de gebruikelijke manier worden aangevraagd. Appellant heeft daarnaast niet met medische informatie onderbouwd waarom sprake zou moeten zijn van een urenbeperking.
4.6.
Uitgaande van de juistheid van de opgestelde FML heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep vervolgens overtuigend gemotiveerd dat de aan de beoordeling ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht voor appellant geschikt zijn. Daarbij is vermeld dat de beperking in het woon-werkverkeer kan worden opgelost door inzet van een vervoersvoorziening. In de functies komt autorijden niet voor. Appellant wordt dan ook niet gevolgd in zijn stelling dat hij, mede gelet op de belastende behandelingen voor zijn klachten, de geduide functies niet kan uitoefenen.
4.7.
Uit 4.3 tot en met 4.6 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd. De opmerking van appellant dat de beoordeling in het kader van de ZW niet gaat over reële maatschappelijke situaties – hoe begrijpelijk ook – leidt niet tot een andere conclusie omdat de rechter op grond van artikel 11 van de Wet algemene bepalingen de innerlijke waarde of billijkheid der wet niet mag beoordelen. Nu het Uwv in hoger beroep de FML heeft gewijzigd, was het bestreden besluit niet voorzien van een deugdelijke motivering zoals artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) vereist. Deze schending wordt met toepassing van artikel 6:22 van de Awb gepasseerd, omdat aannemelijk is dat belanghebbenden hierdoor niet zijn benadeeld. Het bestreden besluit wordt om die reden in stand gelaten.
5. In de toepassing van artikel 6:22 van de Awb wordt aanleiding gezien het Uwv te veroordelen tot vergoeding van de proceskosten van appellant in beroep en in hoger beroep. Deze kosten worden begroot op € 1.518,- (1 punt voor het indienen van een beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting) in beroep en op € 1.897,50 (1 punt voor het indienen van een beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, 0,5 punt voor het indienen van een zienswijze) in hoger beroep wegens verleende rechtsbijstand. In totaal komt een bedrag van € 3.415,50 voor vergoeding in aanmerking. Tevens dient het Uwv het door appellant betaalde griffierecht in beroep en in hoger beroep van € 172,- te vergoeden.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellant in beroep en hoger beroep tot een bedrag van € 3.415,50
;
- bepaalt dat het Uwv het in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 172,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door I.M.J. Hilhorst-Hagen, in tegenwoordigheid van E.X.R. Yi als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 6 oktober 2022.
(getekend) I.M.J. Hilhorst-Hagen
(getekend) E.X.R. Yi