Op 18 januari 2022 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in een hoger beroep betreffende de rectificatie van een eerdere uitspraak van 21 september 2021. In deze eerdere uitspraak was ten onrechte geen proceskostenvergoeding uitgesproken voor de werkzaamheden die zijn verricht voor het indienen van een verzoek om een voorlopige voorziening. Tevens was er geen rekening gehouden met het griffierecht voor deze voorlopige voorziening. De Raad heeft partijen op 30 november 2021 geïnformeerd over het voornemen tot rectificatie en hen de gelegenheid gegeven om hierop te reageren. Aangezien er geen reacties zijn ontvangen, ging de Raad ervan uit dat er geen bezwaar was tegen de voorgenomen rectificatie.
In de rectificatie heeft de Raad de proceskosten van verzoekster vastgesteld op een totaalbedrag van € 4.808,-, inclusief kosten voor bezwaar, beroep, hoger beroep en het verzoek om een voorlopige voorziening. De uitspraak van 21 september 2021 is vernietigd, en het beroep tegen het besluit van 16 oktober 2020 is gegrond verklaard. Het besluit van 17 maart 2020 is herroepen en de Raad heeft bepaald dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit. De Sociale Verzekeringsbank (Svb) is veroordeeld tot betaling van de proceskosten en het griffierecht aan verzoekster.
De uitspraak is gedaan door rechter F. Hoogendijk, in aanwezigheid van griffier J.A. Achterberg, en is openbaar uitgesproken op 18 januari 2022. Een gerectificeerd exemplaar van de oorspronkelijke uitspraak is aan deze rectificatie gehecht en zal worden gepubliceerd op rechtspraak.nl.