ECLI:NL:CRVB:2022:2225
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van de ZW-uitkering en geschiktheid van geselecteerde functies voor appellante
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 12 oktober 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van de Ziektewet (ZW)-uitkering van appellante. Appellante, die zich op 21 maart 2018 ziekmeldde met psychische klachten, had een uitkering ontvangen van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Het Uwv beëindigde de uitkering per 6 augustus 2019, omdat appellante in staat werd geacht om meer dan 65% van haar maatmaninkomen te verdienen. Appellante was het niet eens met deze beslissing en heeft hoger beroep ingesteld.
De Raad oordeelde dat er geen reden was om te twijfelen aan de conclusie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep, die stelde dat met de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 4 juni 2019 voldoende rekening was gehouden met de beperkingen van appellante. De rechtbank had eerder het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard, en de Raad onderschreef deze conclusie. De verzekeringsarts had inzichtelijk gemotiveerd dat appellante niet in een situatie verkeerde waarin geen benutbare mogelijkheden tot arbeid bestonden. De geselecteerde functies werden als medisch geschikt beoordeeld, en het bestreden besluit berustte op een juiste arbeidskundige grondslag.
Appellante had in hoger beroep aanvullende medische informatie ingediend, maar de Raad oordeelde dat deze informatie geen aanleiding gaf om de eerdere conclusies te herzien. De Raad bevestigde dat de verzekeringsarts alle beschikbare medische gegevens had meegenomen en dat er geen reden was om een deskundige te benoemen. Uiteindelijk werd het hoger beroep van appellante afgewezen en de aangevallen uitspraak bevestigd.